Regres en regresnemers

Collega verweer, notitie C. Visser 1-5-2009 (htm)
Jurisprudentie

Overheid.
Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Regres re-integratiekosten (24-05-2009 htm, inloggen nodig)
Rechtsbijstandverzekeraars
Verplaatste schade.
Voordeelstoerekening. zie ook hieronder Voordeelstoerekening.
UWV.
Werkgever.
Zorgverzekeraars.

 

ANW
Civiel of publiek recht
Civiel plafond.
Loonsanctie, zie ook regres notitie C. Visser 18-5-2009 (inloggen htm)
Regres.
Voordeelstoerekening.
VOA.

 

ANW

SVB heeft geen vorderingsrecht voor halfweesuitkeringen als deze moet worden toegerekend aan het kind

  1. Vorderingsrecht SVB
  2. Het door SVB gereleveerde verhaalsartikel 61 lid 1 ANW kent SVB een vorderingsrecht toe. Dat vorderingsrecht heeft twee aspecten:
    1. aanwijzing van de aansprakelijke namelijk degene die jegens de nabestaande en ouderloos geworden kinderen naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht,
    2. maximering van de schadevergoeding tot het bedrag waartoe de aansprakelijke zonder ANW aansprakelijk zou zijn jegens de nabestaande en ouderloos geworden kinderen.


Vorderingsrecht ontbreekt

  1. Voor het bestaan van een vorderingsrecht aan de zijde van SVB moet sprake zijn van een persoon die aansprakelijk is jegens
    1. de nabestaande of
    2. ouderloos geworden kinderen.

Ad a, niemand is aansprakelijk jegens de nabestaande.

  1. Nabestaande in de zin van de ANW is op grond van art. 1 lid d de echtgenoot. In art. 4 wordt de gescheiden echtgenoot die recht heeft op alimentatie gelijkgesteld met de echtgenoot.
  2. De nabestaande in de zin van de ANW is daarom mevrouw M. Moeder. In de hoedanigheid van nabestaande heeft zij recht op een halfwezenuitkering ingevolge art. 22 ANW. SVB betaalde de uitkeringen aan haar en zoekt voor die uitkeringen verhaal.
  3. Degene die jegens Moeder aansprakelijk is, is dus degene die in de zin van het verhaalsartikel ook jegens SVB aansprakelijk is. VERZEKERAAR ontkent onweersproken dat de veroorzaker van een ongeval aansprakelijk is jegens de gescheiden echtgenoot van een overledene. Dientengevolge ontbreekt een aansprakelijke jegens de nabestaande mevrouw Moeder. Aangezien een aansprakelijke ontbreekt heeft SVB in dit verband geen vorderingsrecht.

Ad b, geen ouderloze kinderen

  1. Er is geen aansprakelijke jegens een ouderloos kind omdat ouderloze kinderen ontbreken. Beide kinderen hebben nog een ouder namelijk mevrouw Moeder.
  2. SVB verwart de halfwees met ouderloze kinderen. Algemeen is sprake van ouderloos zijn indien het kind geen vader noch moeder heeft. In het systeem van de wet, de ANW komt het begrip ouderloos daarmee overeen. De ANW onderscheidt de halfwees en het ouderloos kind. De halfwees is in art.  1 sub e het kind van wie één van beide ouders is overleden. De nabestaande van de halfwees heeft op grond van art. 22 ANW recht op een halfwezen uitkering. Het kind zonder ouders heeft recht op een wezenuitkering volgens art. 26 ANW.
  3. De ANW definieert niet met zoveel woorden dat een ouderloos kind een kind is dat beide ouders heeft verloren. In de context van de wet is een andere conclusie niet mogelijk. Anders zou een halfwees ook recht hebben op een wezenuitkering. Art. 9 ANW onderstreept dat ouderloos zijn het effectief niet hebben van twee ouders impliceert. Om ieder misverstand te voorkomen heeft SVB dan ook in haar beleidsregels ouderloos verduidelijkt : Onder ouderloos wordt in de rechtspraak verstaan de situatie dat niemand het juridisch ouderschap op grond van het Nederlands burgerlijk recht meer heeft over het kind (zie bijlage 2, http://www.svb.nl/int/nl/over_de_svb/actueel_kennis/beleidsregels/beleidsregels/index.jsp?id=D1_H1_S3_P4).
  4. Er zijn in deze kwestie geen ouderloze kinderen. In dit verband is er dus geen sprake van een aansprakelijke en dus ook niet van een vorderingsrecht van SVB.


    Civiel plafond
  5. Het vorderingsrecht stuit ook af op het in de ANW geformuleerde civiele plafond. Dat plafond relateert evenzeer aan de begrippen nabestaande en ouderloze kinderen. Het maximum van de verplichtingen is hetgeen waartoe de aansprakelijke zonder ANW aansprakelijk zou zijn jegens de nabestaande en of de ouderloze kinderen. Dezelfde redenering als bij de aanwijzing van de aansprakelijke zijn daarom van toepassing op het civiele plafond.
    De veroorzaker van het overlijden heeft geen verplichtingen jegens de nabestaande omdat die gescheiden is.
    De veroorzaker heeft geen verplichtingen jegens ouderloze kinderen omdat er geen ouderloze kinderen zijn
    Het civiele plafond is daarom nihil zodat het vorderingsrecht, als dat zou bestaan ook nihil zou zijn.

Vorderingsrecht algemeen

  1. Het systeem van de ANW is zo ingericht dat er twee categorieën uitkeringsgerechtigden zijn: 
    1. nabestaanden die in de in de wet bepaalde omstandigheden recht hebben op een nabestaandenuitkering en/of op een halfwezenuitkering,
    2. ouderloze kinderen die recht op een wezenuitkering hebben.
  2. Daarom kent het verhaalsartikel alleen in geval van uitkeringen aan nabestaande ouders en ouderloze kinderen een vorderingsrecht indien aansprakelijkheid jegens de nabestaande ouder en/of het ouderloze kind bestaat.
  3. SVB probeert te verdedigen dat het verhaalsartikel ook een vorderingsrecht impliceert als een halfwees een vorderingsrecht zou hebben bij het ontbreken van een ANW-uitkering. Dat is noch uit de wettekst, noch uit de wetsgeschiedenis, noch uit de jurisprudentie, noch uit de literatuur af te leiden.
  4. Of de eigen aanspraken van de kinderen al dan niet zijn afgenomen door de SVB-uitkeringen is in scherpe tegenstelling tot hetgeen SVB stelt niet het geval:
    1. de uitkeringen zijn niet gedaan aan de halfwezen,
    2. de halfwezen hebben geen recht op een uitkering,
    3. de uitkering beloopt een vast bedrag onafhankelijk van het aantal kinderen,
    4. de uitkering komt de nabestaande toe ongeacht of er een of meer kinderen te haren laste komen,
    5. het civiele plafond heeft geen betrekking op de positie van halfwezen, alleen op die van de nabestaande zelf en/of op ouderloze kinderen.

HR 28 februari 1986 (NJ 1987, 100; VR 1987, 16), het Huiskes arrest.

  1. Het Huiskes arrest is een onderdeel van vele arresten die het zelfstandige, gescheiden vorderingsrecht van nabestaanden in algemene zin benadrukken en het toerekenen van behoeftigheidsverminderende omstandigheden aan de benadeelde die daarop recht heeft. Te denken valt aan:
    HR 24-03-1961 NJ 1961, 238 (Vulcaan/Kramer) Gelijk als bij uitkeringen krachtens het sociale zekerheidsstelsel kan een uitkering uit een sommenverzekering slechts de behoefte en dus de schadevergoeding verminderen van de nabestaande aan wie zij ten goede komt.
    HR 28-02-1986, NJ 1987, 100 (VR 1987, 16 m.nt vWvC) Krachtens art. 1406 BW heeft ieder van de nabestaanden een zelfstandige vordering tot vergoeding van de schade die hij zelf lijdt door het derven van levensonderhoud tengevolge van de dood van degene door wiens arbeid hij werd onderhouden, voor zover hij deze vergoeding, gezien de financiële omstandigheden en de stand waarin hij leeft, behoeft.
    Dat geen verschil in de loop der tijd ten aanzien van het behoeftebeginsel is opgetreden wordt nog eens benadrukt in
    HR 1-10-2010 BM7808 3.5.2 “(…) Opgemerkt wordt nog dat in geval van schadevergoeding bij overlijden (art. 6:108 BW) een genoten voordeel als regel steeds in aanmerking zal moeten worden genomen, gelet op de in dat voorschrift besloten liggende behoeftigheidsmaatstaf.”
  2. Het Huiskes arrest gaf een antwoord op de vraag welke benadeelde een voordeel toegerekend moest worden uit de gezinstoeslag. De introductie van de ANW veranderde voor wat regres betreft niets.
  1. Samenlevingsvormen waren veranderd. De AWW was verouderd. Daarin voorzag de ANW. De voorzieningen bleven gelijk. De gezinstoeslag werd vervangen door de halfwezenuitkering. Er is geen verschil in karakter tussen de gezinstoeslag en de halfwezenuitkering.
    Bij de gezinstoeslag ging het net zo min om additionele kosten als bij de halfwezenuitkering.
  2. Ten onrechte meent SVB dat verschil is ontstaan door de beperkende bijzin in art. 22 lid 1 ANW: die niet tot het huishouden van een ander behoort.
    Juist uit die beperking blijkt dat het recht op uitkering niet gebonden is aan een of meerdere halfwezen, maar aan de nabestaande. De beperking werd geïntroduceerd omdat in de modernere maatschappij anders het risico zou bestaan dat de uitkering ook dan ten goede zou komen van de nabestaande als deze de zorg over de kinderen niet droeg.
  3. SVB vergist zich. De Hoge Raad oordeelde in het Huiskes arrest geenszins: dat de gezinstoeslag de weduwe toekomt, ongeacht of de kinderen ook werkelijk “te haren laste” komen.
    De Raad  oordeelde in 3.3: het in art. 19 lid 2 bedoelde pensioen komt de weduwe toe, ongeacht of er een of meer kinderen te haren laste komen.
  4. De Hoge Raad liet juist in het midden of de weduwe ook recht zou hebben op de gezinstoeslag. Het was de AG Franx die door Pals op het verkeerde been was gezet in punt drie bij de passage:
     c. Het pensioen komt de weduwe toe ongeacht of de kinderen ook werkelijk te haren laste komen (vergl. art. 10 AWW en de MvT, p. 7, daarop wet van 25 mei 1962, Stb. 205): ‘Het ontvangen van een bijdrage van derden in de kosten van levensonderhoud van het pleegkind doet hieraan niet af’ (Ed. Schuurman + Jordens nr. 56, 1983, p. 173). Het is zelfs niet van belang of de kinderen tot de huishouding van de weduwe behoren. Het recht op AWW-pensioen berust primair op het verzekerd zijn van de overledene en slechts in tweede instantie op behoeftigheid (Pals, p. 114).
    Wat hoorde te gelden was: zonder gezin geen gezinstoeslag. De wet was lacuneus op dat punt en de Raad wilde zich niet committeren.
  5. Uit de ANW volgt niet, zoals SVB suggereert, dat de halfwezenuitkering bedoeld is als bijdrage aan het onderhoud en verzorging van de kinderen. Volgens 4.8 van de Memorie van Toelichting (kamerstukken 24169, regeling van een verzekering voor nabestaanden, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/24169/kst-24169-3?resultIndex=24&sorttype=1&sortorder=4) is de halfwezenuitkering bedoeld voor de nabestaande die niet in staat is kinderen zelf te onderhouden en is de regeling bedoeld om de kosten van kinderen voor de nabestaande te verminderen. Bewust is afgezien van het geven van een recht op uitkering voor de halfwees, het recht is juist bij de nabestaande gelegd om de kosten van de nabestaande te bestrijden.

Drogredenering

  1. Als de halfwezenuitkering toegerekend zou moeten worden aan de halfwees zou SVB daardoor geen vorderingsrecht krijgen. Die situatie zou juist ertoe leiden dat SVB nimmer een vorderingsrecht voor de halfwezenuitkering zou kunnen hebben. Immers in de civiele plafond fictie zou dan de vordering van de nabestaande even groot zijn zonder als met uitkering. Er is dan geen verplichting van de veroorzaker jegens de nabestaande voor het bedrag van de uitkering dus ook niet jegens SVB. Zou de nabestaande dan niet gescheiden zijn en in beginsel een vorderingsrecht hebben dan zou de vordering van SVB voor de halfwezenuitkering stranden op de beperking in het verhaalsartikel tot aansprakelijkheid jegens de nabestaande. SVB schiet haar doel voorbij met haar redenering.
  2. In de omstandigheid dat de halfwezenuitkering aan de wees zou moeten worden toegerekend zou eerst dan een vorderingsrecht voor SVB ontstaan als het verhaalsartikel gewijzigd zou worden in bijv:
    De Sociale verzekeringsbank heeft voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het veroorzaken van het overlijden van de verzekerde, jegens diens nabestaande, halfwees en ouderloos geworden kinderen naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken op grond van deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijk persoon jegens de nabestaande, halfwees en ouderloos geworden kinderen naar burgerlijk recht is gehouden.

Toepasselijk recht

  1. Het door SVB gereleveerde arrest HvJ, C 1992, 428 is aanmerkelijk genuanceerd door HvJ 21-09-1999 C-397, 96 in die zin dat op het vorderingsrecht van SVB Nederlands recht toepassing vindt, maar dat de lex loci dat recht vermindert met een civiele plafond redenering in het dictum onder 2: mits in het kader van de door dat recht voorziene subrogatie niet meer rechten geldend worden gemaakt dan het slachtoffer of zijn rechthebbenden ten opzichte van de veroorzaker van de schade hebben krachtens het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de schade is ingetreden.

Conclusie VERZEKERAAR

VERZEKERAAR is niet aansprakelijk jegens de nabestaande, omdat deze gescheiden was. Het aansprakelijkheidsrecht kent geen vorderingsrecht voor ex-echtelieden. Het civiele plafond verzet zich mede daarom tegen een vordering.
SVB heeft derhalve geen vorderingsrecht.
De halfwezenuitkering komt ten goede van de nabestaande in de zin van de ANW. Als deze ten goede zou komen aan de halfwees dan zou een vorderingsrecht van SVB in de huidige wetgeving nimmer kunnen bestaan.

 

Civiel of publiekrecht

Rb Utrecht, 20 februari 2001, ongepubliceerd, (pdf) Het vorderingsrecht uit VOA is civielrechtelijk,
Rb Rotterdam 15-10-1999 ongepubliceerd (pdf) de brief ziet niet op rechtsgevolg toe en is daarom geen besluit

Civiel plafond

Hof Leeuwarden 25-06-2008 ECLI:NL:GHLEE:2008:BD5820 wegdenken mag vorderingsrecht niet illusoir maken

14. [appellant] heeft voorts als verweer gevoerd dat [betrokkene 1] ten tijde van het ongeval werkloos was en een WW-uitkering genoot. Het standpunt van [appellant] dat artikel 52a Ziektewet (Zw) slechts ziet op de situatie dat iemand die werkt, arbeidsongeschikt wordt en "het UWV volledig verantwoordelijk is voor de gevolgen van het feit dat [betrokkene 1 ] geen baan had" vindt geen steun in het recht. 14.1. Artikel 52a Zw gaat ter bepaling van de omvang van het daarin geregelde verhaal uit van een fictieve situatie, namelijk de situatie die zou bestaan indien de aanspraken krachtens de Ziektewet worden weggedacht. Volgens artikel 19 lid 1 sub a Werkloosheidswet heeft de werknemer die een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet geen recht op een WW-uitkering. De vraag is derhalve aan de orde of de fictie van artikel 52a Zw (het "wegdenken" van de aanspraken krachtens de Ziektewet) tot gevolg heeft dat ervan moet worden uitgegaan dat dan [betrokkene 1 ] een werkloosheidsuitkering zou hebben genoten. 14.2. Voor de beantwoording van die vraag in bevestigende zin is reeds in de bewoordingen van artikel 52a Zw geen steun te vinden. Beslissend is echter dat dit artikel ten doel heeft het de bedrijfsvereniging (thans het UWV) die ziekengeld heeft uitbetaald, mogelijk te maken verhaal uit te oefenen (in het onderhavige geval via de WAM-verzekeraar) op degene die voor het veroorzaken van het letsel aansprakelijk is ([appellant]) en dat de fictie in dit artikel slechts ertoe strekt het bereiken van dat doel veilig te stellen. Het "wegdenken" van de gevolgen van de Ziektewet mag niet zo ver worden doorgevoerd dat het verhaalsrecht illusoir zou worden ten voordele van de aansprakelijke persoon (HR 2 juni 1989, NJ 1990/726 (Zwolsche Algemeene Schadeverzekeringen/Bedrijfsvereniging voor de Leder en Lederverwerkende Industrie). 14.3. Ook dit verweer slaagt derhalve niet.

v. Boom verhaalsrechten van verzekeraars en risicodragers:
Dit beroep op het 'wegdenkprocede' komt kort gezegd hier op neer. Door in het kader van het 'civiel plafond' (het recht op uitkering uit) de betreffende sociale verzekeringswet weg te denken, zou recht op een andere uitkering kunnen ontstaan en zou dus de schade van de benadeelde minder groot (of nihil) kunnen zijn. Denkt men bijv. de WAO weg, dan zou de benadeelde waarschijnlijk voor een ABW -uitkering in aanmerking komen. Maar zo is het 'wegdenkprocede' niet bedoeld. De sociale zeker heidswetgeving moet men juist wegdenken om een beeld te krijgen van hetgeen in die fictieve situatie totaal naar burgertijk recht gevorderd zou kunnen worden. Andere sociale voorzieningen die in de plaats zouden treden, moe ten daarom ook worden weggedacht. Het wegdenken mag er niet toe leiden, aldus de Hoge Raad, 'dat het verhaalsrecht illusoir zou worden ten voordele van de aansprakelijke persoon'. Zie HR 2 juni 1989, NJ 1990, 726 m.nt. MMM (Zwolsche Algemeene Schadeverzekerin gen/Bedrijfsvereniging voor de Leder en Lederverwerkende Industrie), HR 25 februari 1994, NJ 1995,608 m.nt. CJHB (Staat/Sterpolis) en HR
23 december 1994, NJ 1996,349 (Douma/Bedrijfsvereniging voor Bank en Verzekeringswezen).

HR 26-01-2007 AZ4566 Verjaring stuit op civiel plafond.

UWV/ABP stellen in 1999 de veroorzaker van een ongeval uit 1991 aansprakelijk en vorderen de door hen gedane uitkeringen. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel de de verjaringstermijn aanvangt vanaf het moment dat UWV en ABP bekend zijn met de schade en de aansprakelijke persoon, het strookt met het in art. 3 VOA en art. 90 WAO neergelegde civiele plafond dat de aansprakelijke persoon zich tegenover de regresnemer erop kan beroepen dat deze niet een rechtsvordering kan instellen die reeds zou zijn verjaard als zij niet door de regresnemer maar door de getroffene zelf zou zijn ingesteld. De Hoge Raad verwijst hierbij naar HR 1 april 2005, NJ 2006, 377, waarin hetzelfde werd beslist ten aanzien van een vordering van het ziekenfonds. Het gevolg hiervan kan zijn dat de regresnemer geen rechtsvordering meer kan instellen nog voordat hij bekend is met het bestaan van de schade, aldus de Hoge Raad.

HR 01-04-2005 AS6006 Verjaring vordering regresnemer en civiel plafond

Als uitgangspunt heeft te gelden dat de verjaring van de rechtsvordering van een ziekenfonds aanvangt met ingang van de dag volgende op die waarop het zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden. Dit neemt evenwel niet weg dat het strookt met het in art. 83b Zfw neergelegde civiele plafond aan te nemen dat een aansprakelijke persoon zich jegens het ziekenfonds erop kan beroepen dat het niet een rechtsvordering kan instellen die reeds zou zijn verjaard, zo deze niet door het ziekenfonds maar door de getroffene zelf zou zijn ingesteld."
Voor het onderhavige geval betekent dit dat niet alleen van belang is of, zoals het hof heeft geoordeeld, ZAO voor 9 juni 1994 bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon, maar ook of benadeelde voor 9 juni 1994 met een en ander bekend was.

HOGE RAAD NJ 1997/175 13 januari 1995, civiel plafond; VUT-regeling AAW-uitkering

RvdW 1995, 31 BW art. 6:98, 162; Rv (oud) art. 141 lid 1, 177; Verhaalswet ongevallen ambtenaren art. 3

Onrechtmatige daad ziekenhuis. Onvoldoende toezicht op patiënt die na een operatie in de uitslaapkamer uit bed valt en letsel oploopt. Waardering deskundigenbericht. Stelplicht en bewijslast. Zorgvuldigheidsnorm. Causaliteit; veiligheidsnorm. Vraag naar verschil in causaliteitsmaatstaf bij vordering van het slachtoffer zelf resp. regresvordering. Verhaalswet ongevallen ambtenaren. Berekening civiel plafond; vraag of in fictieve situatie van VUT-regeling gebruik zou worden gemaakt en of AAW-uitkering mee mag tellen.

 

Loonsanctie

CV loonsanctie niet verhaalbaar

Er zijn twee fouten die tot de schade leiden, het ongeval en slechte re-integratie. Dan zit je met art. 6:99 BW. Extern, tegenover de benadeelde zelf, hoofdelijkheid. In de relatie werkgever tot aansprakelijke gaat het om de interne verdeling. Voor rekening van de werkgever komt wat hem zelf is toe te rekenen. Dat nu bepaalt UWV in een besluit dat formele rechtskracht krijgt ter zake de loonsanctie. De werkgever moet 52 weken loon doorbetalen voor herstel van zijn fout. Wat de werkgever toe te rekenen is wordt dus bepaald door UWV en moet door de civiele rechter aanvaard worden in de lijn van HR 23-02-1990, NJ 1991, 574, VR 1990, 147 Centraal Beheer/Bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid. Toerekening aan de werkgever vindt geen oorzaak in de schadebeperkingsplicht, maar in de schade voor de eigen fout e nherstel daarvan, CRvB 28 oktober 2009 BK1570.

Cheng, Loonsanctie niet verhaalbaar

W.W.Y. Cheng , De reikwijdte van het regresrecht van de werkgever ex art. 6:107a BW, Tijdschrift Arbeidsrecht Praktijk, nummer 8, november 2012 (pdf)

HR 18-01-2013 BY2586 conclusie Hammerstein Loonsanctie is niet punitief maar reparatoir

2.23 (...) De loonsanctie heeft immers geen punitief (straffend), maar een reparatoir karakter; zij is erop gericht de werkgever in staat te stellen om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.(21)
noot:
21 P.S. Fluit, De loonsanctie na 104 weken in de praktijk, ArbeidsRecht 2011/27, p. 25, met verwijzing naar CRvB 28 oktober 2009, LJN: BK1570, USZ 2009, 349

 

Regres

Hof Den Haag 19 februari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ2376, JA 2013, 60, m.nt. Ruitenbeek-Bart positie regresnemers reisovereenkomst

HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5880, geen subrogatie regresnemer. Strekking art. 7:962 lid 3 BW

Rb. Amsterdam 28 november 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BY7234 verkeersongeval, regres bij 2 werknemers

HR 2-6-1989 RvdW 1989,153 UWV heeft ook vorderingsrecht in geval van voorafgaande WW-uitkering

Voordeelstoerekening

Wildeboer heeft over het arrest Hof den Bosch 24 december 1974, IBC / Derkx II, NJ 1977, 214 in een publicatie een korte passage gewijd, die rechterlijke bijval kreeg in het handboek personenschade onder voordeelstoerekening (pdf).
Vanuit voordeelstoerekening geredeneerd is het arrest nog zo gek niet in die zin dat het voordeel eerst in aanmerking komt voor de niet verhaalbare schade en dat als er dan nog iets overblijft de rest in mindering strekt op de vordering van de privépersoon/sociaal verzekerde. Dat is uiterst nadelig voor UWV. In Duitsland en Oostenrijk is dit algemeen aanvaard.

Het Hof Den Bosch heeft zich in NJ 1977, 214 vergist door bij de vordering van benadeelde uit te gaan van voordeelstoerekening waarbij de eigen schuld van benadeelde voor de totale schade volledig in mindering werd gebracht op de vordering van UWV waardoor effectief op de vordering van de benadeelde geen eigen bijdrage in rekening werd gebracht. Het gaat niet om voordeelstoerekening, maar om de vraag wie voor welk deel een actie heeft. Nadat de verhouding in de vorderingsrechten is beoordeeld wordt de eigen bijdrage daarop in rekening gebracht. Als dus UWV een vordering heeft van 16000 en sprake is van een eigen bijdrage van 10% heeft UWV een vordering van 16000 – 1600 = 14400. UWV heeft dus geen vordering van 12000 bij een totale schade van 40000, dus niet 16000 – 4000 = 12000. Door dit arrest zou het hof onbewust een vorderingsvoorrecht hebben gecreëerd van de verzekerde boven de publiekrechtelijke en private verzekeraar (vgl. HvJ 26-02-1992 C-333/90. Uit o.a. HR 20 mei 1983, NJ 1984, 649 blijkt dat de sociale verzekeraar een actie heeft gebaseerd op schulddelen, niet verminderd door prioriteiten of voordeelstoerekeningseffecten, het Hof zit fout met de introductie van een verdekt opgesteld vorderingsvoorrecht).

Hof 's-Hertogenbosch 23.10.1969; VR 1971, 4 (Goertz/Cremers) oordeelde veel juister over de wijze berekening voordeelstoerekening bij eigen schuld: In geval van eigen schuld dient eerst te worden berekend hoe groot de totale voor vergoeding in aanmerking komende schade zou zijn geweest bij volledige aansprakelijkheid van de schadeveroorzaker, dus met verdiscontering van eventuele voordeelsverrekening, als er sprake is van een behoefteverminderende omstandigheid zoals een uitkering op grond van een sommenverzekering. Pas daarna vindt, naar rato, aftrek vanwege eigen schuld plaats. Naar de mening van L.H.Pals dient eventuele voordeelsverrekening pas verdisconteerd te worden, als is vastgesteld welk deel van de schade voor rekening van de schadeveroorzaker komt en welk gedeelte ten laste van de benadeelde blijft.
Vervolgens dient het opkomende voordeel eerst verrekend te worden met het ten laste van de benadeelde blijvende deel van de schade om, pas als die verrekening een overschot oplevert, dit overschot in mindering te brengen op het voor rekening van de aansprakelijke partij komende gedeelte van de schade.

VOA

Hof Gent 29-09-2010 Voa geen vorderingsrecht in België voor 1998, HVO (pdf)

Het HVO sluit een VOA-vordering uit in art. 2.6. deze uitsluiting behoort niet tot het domein van de aansprakelijkheid, veeleer het verzekeringrecht of de sociale zekerheid, doch staat wel in verband met het aansprakelijkheidsrecht. De vraag of de eiseres subrogeert wordt beheerst door de wet, die de betalingsverbintenis heeft opgelegd. De VOA voorziet niet in subrogatie. De VOA heeft geen rechtstreekse werking buiten Nederland. Het ontstaan en de omvang van de schuld van de schadeveroorzaker, in casu de verweerder, ook in zijn relatie tot de eiseres, blijven beheerst door de wet van de onrechtmatige daad. De EG-Verordening nr.1408/71 was van toepassing op werknemers en zelfstandigen. De uitbreiding ervan tot bijzondere stelsels voor ambtenaren is slechts gebeurd bij EG-Verordening nr. 1606/98 van 29 juni 1998, die in werking trad (art.3) op 25 oktober 1998. De uitbreiding is een  regel  van  materieel  recht zonder terugwerkende kracht. De eiseres kan zich derhalve niet op deze EG-regelgeving beroepen.