De vraag of de Staat de kosten van het schoonmaken van het wegdek kan verhalen dient niet te worden beantwoord aan de hand van het zogenoemde Brandweerkostenarrest (HR 11 december 1992, NJ 1994/639, LJN: ZC 0788). Art. 1, lid 4 sub b van de Brandweerwet mag niet te ruim worden opgevat en ziet alleen op acute gevaarsituaties, waarin het leven van een of meer personen bedreigd wordt. Is het acute gevaar geweken, dan raakt de Brandweerwet uit beeld. Dit betekent dat de Brandweerwet (en het Brandweerkostenarrest) niet aan kostenverhaal van de schoonmaakkosten in de weg staat
Al zou het schoonspuiten van het wegdek buiten het gebied van brand- en rampenbestrijding liggen, dan nog kunnen ter zake van de werkzaamheden geen brandweerrechten worden geheven, omdat die werkzaamheden niet rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.
Brandweer art. 1 lid 4 Brandweerwet : de gemeente heeft de publiekrechtelijke taak het voorkomen, het beperken en bestrijden van branden, het beperken van brandgevaar.
Het reinigen van de weg is een publiekrechtelijke taak van de gemeente ogv de brandweerwet. Zowel de kosten van de brandweer en van een particulier bedrif zijn niet vorderbaar omdat de Brandweerwet verhaal uitsluit. Verhaal langs privaatrechtelijke weg zou een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regeling zijn.
Vgl. HR 26-1-1990, NJ 1990, 393; Kg Delft, 2-11-1995, VR 1997, 36; Kg Gorcum, 26-8-1996, VR 97, 37 en Kg Tilburg 7-11-1996, VR 1997, 38
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever van oordeel was dat de kosten van publiekrechtelijke taakuitoefening niet aan de burger in rekening gebracht mogen worden. Dat zou een drempel voor brandmelding zijn. Het betreft een kerntaak van de overheid welke van oudsher is uitgeoefend zonder daarvoor kosten in rekening te brengen. Als verhaal langs publiekrechtelijke weg niet geregeld is dan is dat een aanwijzing dat verhaal langs privaatrechtelijke weg is uitgesloten. Beantwoord moet worden de vraag of het een onaanvaardbare doorkruising zou zijn van de publiekrechtelijke regeling (zie HR 26-1-1990 of 1991? Windmill NJ 91, 393, AC0965).