Bedrijfsregeling Schuldloze Derde in buitenland


RvT 13-01-2003 2003, 07 MO


De bedrijfsregeling schuldloze derde is in het buitenland niet toepasselijk

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

ingediend door:
tegen:  U I TS P RAAK Nr. 2003/07 Mo
i n -d e k la c h t nr, 2002.2349 (061.02)

Klager, wonende te Bilthoven, vertegenwoordigd door mr. X, advocaat te Amersfoort,

hierna te noemen 'klager',

Verzekeraar., gevestigd te Utrecht, hierna te noemen 'verzekeraar'.

De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft kennis genomen van de schriftelijke klacht, alsmede van het daartegen door verzekeraar gevoerde schriftelijke verweer.
Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

Inleidinq
Klager heeft in oktober 2000 bij een verkeersongeval in Duitsland letsel opgelopen, toen de personenauto, waarin hij was gezeten als passagier, in botsing kwam met een personenauto met een Duits kenteken. Bij het ongeval was ook een vrachtauto met een Duits kenteken betrokken. De auto's met een Duits kenteken zijn verzekerd bij Duitse verzekeraars. Verzekeraar is de WAM-verzekeraar van de auto waarin klager meereed.

De klacht
De feitelijke toedracht van het ongeval is op een aantal punten niet helder. Zeker is dat klager geen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval, maar dat dit is toe te rekenen aan ten minste een van de bestuurders van de drie bij het ongeval betrokken voertuigen. Klager heeft verzekeraar als eerste van de bij het ongeval betrokken verzekeraars aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Verzekeraar heeft tot dusverre geweigerd de aansprakelijkheid te erkennen en is niet bereid de schaderegeling op zich te nemen op grond van Bedriffsregeling no. 7' (Schaderegeling Schuldloze Derde). Later heeft klager ook de twee andere bij het ongeval betrokken (in Duitsland gevestigde) verzekeraars aangesproken tot schadevergoeding. Evenais verzekeraar weigeren deze verzekeraars, die de aansprakelijkheid voor de ongevaisgevolgen niet erkennen, de schadeafwikkeling ter hand te nemen. Klager leeft hierdoor volledig buiten zijn schuld al meer dan anderhalf jaar in grote financiele onzekerheid.

Door te weigeren in deze zaak als regelende verzekeraar op te treden schaadt -verzekeraar de goede naam van het verzekeringsbedrijf. In de eerste pleats is de houding van verzekeraar in strijd met het doel van de bedrijfsregeling: te voorkomen dat een schuidioze derde als gevoig van meningsverschillen tussen betrokken verzekeraars verstoken blijft van de hem toekomende schadevergoeding. Voorts bestrijdt klager de mening van verzekeraar dat deze bedrijfsregeling niet van toepassing is als niet alle betrokken verzekeraars lid zijn van de Afdeling Motorrijtuigen van het Verbond van Verzekeraars. Een dergelijke beperking valt niet te lezen in de bedrijfsregeling, noch in de daarbij behorende handleiding. Daarbij komt dat de bedrijfsregeling tot stand is gekomen op basis van een aanbeveling van het Comitê Europeen des Assurances (CEA). Het is derhalve zeer aannemelijk dat in Duitsland een soortgelijke regeling van kracht is en dat de bij de onderhavige zaak betrokken Duitse verzekeraars daaraan zijn onderworpen. Als dat het geval is, zal verzekeraar zonder enig bezwaar met hen afspraken kunnen maken over de vraag wie van hen aansprakelijk is en in welke mate dat het geval is. Mochten zulke afspraken niet mogelijk zijn, dan bestaan voor verzekeraar voldoende mogelijkheden om langs de weg van het civiele recht een eventueel verhaal op de overige verzekeraars te waarborgen.

Het standpunt van verzekeraar
In de schaderegelingpraktijk wordt de bedrijfsregeling Schaderegeling Schuldloze Derde niet toegepast als de overige verzekeraars buitenlandse maatschappijen zijn. Dit is gebaseerd op de begripsomschrijvingen in deze bedrijfsregeling. Daaruit volgt dat er bij een verkeersongeval, behalve de schuldloze derde, twee of meer andere verkeersdeelnemers zijn betrokken die zijn verzekerd bij een verzekeraar die lid is van de Afdeling Motorrijtuigen van het Verbond van Verzekeraars. In het onderhavige geval zijn de overige betrokken bestuurders niet verzekerd bij een verzekeraar in de zin van de bedrijfsregeling. Verzekeraar vindt nimmer een buitenlandse verzekeraar bereid zich te onderwerpen aan de (Nederlandse) bedrijfsregeling. Verzekeraar heeft alleen de Duitse verzekeraar van de vrachtauto als de aansprakelijke verzekeraar aangemerkt. Deze verzekeraar wenste niet eerder te overleggen dan na afloop van de straTzaak. Verzekeraar houdt strikt vast aan de begripsomschrijvingen in de bedrijfsregeling Schaderegeling Schuldloze Derde in verband met de balans die in de bedrijfsregeling zit. De regelende verzekeraar betaalt de schuldloze derde en de overige betrokken verzekeraars participeren. Zo nodig kan van een eenvoudige geschillenregeling gebruik worden gemaakt. De balans ontbreekt als de regeling zou worden toegepast met verzekeraars die niet zijn aangesloten.

In Duitsland bestaat geen schaderegeling schuldloze derde. Een in juni 1976 in Nederland gelntroduceerde internationale schaderegeling schuldloze derde is met ingang van 1 januari 1989 opgeheven. De internationale regeling werd niet beschouwd als een volwaardige basis voor schaderegeling en verzekeraars gaven massaal de voorkeur aan het gemene recht. Voor verzekeraar en andere verzekeraars is deze voorgeschiedenis reden om de (Nederlandse) bedrijfsregeling niet analoog toe te passen als buitenlandse verzekeraars bij een verkeersongeval zijn betrokken, hoezeer ook duidelijk is dat de benadeelde geheel buiten zijn schuld schade lijdt. In het Nederlandse recht is bijna uitgesloten dat een schuldloze derde in het verkeer uiteindelijk niet schadeloos wordt gesteld. In buitenlandse rechtsstelsels is het zeer wel denkbaar en voor verzekeraar veel minder inzichtelijk dat een schuldloze derde niet in staat is bewijs te Ieveren van de aansprakelijkheid van de betrokkene. Verzekeraar neemt daarom het standpunt in dat hij, bij gebreke aan internationale eenheid, niet gehouden is meer verplichtingen op zich te nemen dan waartoe hij rechtens gehouden is. In Duitsland neemt de inzittende een aparte positie in. Het was voor  verzekeraar zeer twijfelachtig of van hoofdelijke aansprakelijkheid kon worden gesproken. Daarom achtte verzekeraar zich niet gehouden tot schadeloosstelling over te gaan.
Op 27 juni 2002 heeft de strafzaak gediend. De zaak tegen de verzekerde van verzekeraar is gestaakt. Desondanks heeft de rechter uitgesproken dat er bij de verzekerde van verzekeraar sprake was van schuld, zij het zeer beperkt. Verzekeraar is daarom bereid tot schaderegeling over te gaan, zij het dat daarbij rekening zal worden gehouden met een zekere mate van eigen schuld van kiager wegens het niet dragen van de veiligheidsgordel. Over de mate van eigen schuld wint verzekeraar nog informatie in.

Het commentaar van klager
Naar aanleiding van het verweer van verzekeraar heeft kiager zijn klacht gehandhaafd en nog het volgende aangevoerd. De bedrijfsregeling is reeds niet van toepassing op de grond dat het ongeval niet in Nederland heeft plaatsgevonden. Verzekeraar kan echter niet volstaan met dit argument, maar dient gemotiveerd aan te geven waarom toepassing van de regeling in dit geval niet van hem kan worden gevergd. Het enkele feit dat de Duitse verzekeraar van de (mede bij het ongeval) betrokken vrachtauto niet bereid bleek zich aan de regeling te onderwerpen !evert onvoldoende grond op.
Ook als de regeling niet kan worden toegepast, kan verzekeraar regres nemen op de andere verzekeraars voor hetgeen hij onverplicht (zijn eigen aansprakelijkheid jegens kiager te boven gaand) zou hebben uitgekeerd. Die last voor verzekeraar weegt naar de mening van kiager niet op tegen de last die hij zeif moet dragen doordat de betrokken verzekeraars naar elkaar wijzen en weigeren de schade af te wikkelen. Daarbij is het zo dat verzekeraar niet is gehouden aan kiager meer uit te keren dan hij op grond van redelijke verwachtingen zou kunnen verhalen op de overige verzekeraars. Klager vraagt niet meer dan dat verzekeraar de schadeafwikkeling ter hand neemt.

Het oordeel van de Raad
1.         De klacht houdt in de eerste plaats in dat verzekeraar de goede naam van het verzekeringsbedrijf schaadt door te weigeren de door kiager geleden schade af te wikkelen naar analogie van de Schaderegeling Schuldloze Derde (welke immers niet rechtstreeks van toepassing is op een verkeersongeval dat in Duitsland plaatsvond) en tot uitkering van de volledige door kiager geleden schade over te gaan, voor zover verzekeraar in redelijkheid mag verwachten de uitkering die de schadevergoedingsplicht van de verzekerde van verzekeraar te boven gaat, te kunnen verhalen op de twee buitenlandse verzekeraars die bij het ongeval betrokken zijn.
2.         Verzekeraar heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden is als regelende verzekeraar in de zin van de Schaderegeling Schuldloze Derde op te treden, omdat buitenlandse verzekeraars niet bereid zijn zich vrijwillig aan deze regeling te onderwerpen, zodat de mate waarin de andere verzekeraars in de schade dienen te participeren niet op de in die regeling neergelegde, eenvoudige wijze van geschillenbeslechting kan worden vastgesteld. Dit standpunt is verdedigbaar.
3.         De klacht houdt voorts in dat verzekeraar, ook indien hij niet met de buitenlandse verzekeraars kan overeenkomen dat de Schaderegeling Schuldloze Derde naar analogie zal worden toegepast, ten onrechte weigert de door kiager geleden schade te vergoeden en vervolgens langs de weg van het civiele recht verhaal te zoeken op de buitenlandse verzekeraars voor hun aandeel in de schadevergoeding.
 4.        Verzekeraar heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat het voor hem twijfelachtig was of gesproken kon worden van hoofdelijke aansprakeiijkheid, gezien het toepasselijke Duitse recht, en dat hij daarom niet meer verplichtingen op zich wenste te nemen dan die waartoe hij rechtens gehouden is. Ook dit standpunt is verdedigbaar.
5.         Op grond van hetgeen hiervoor onder 2. en onder 4. is overwogen, is de conclusie dat verzekeraar de goede naam van het verzekeringsbedrijf niet heeft geschaad door de in die overwegingen vermelde standpunten in te nemen, zodat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

De beslissing
De Raad verklaart de klacht ongegrond.
Aldus is beslist op 13 januari 2003 door Mr. M.M. Mendel, voorzitter,
Mr. D.H. Beukenhorst, Drs. C.W.L. de Bouter, Mr. R. Cleton en Mr. E.M. Dil-Stork, leden van de Raad, in tegenwoordigheid van Mr. C.A.M. Splinter, secretaris.
De Voorzitter:
 (Mr. M.M. Mendel)
De Secretaris: .
(Mr. C.A.M. Splinter)