2002-07-05 WAO-convenant 1998 0f 2001(deel)vordering


Geschillencommissie WAO-Coonvenant, 05-07-2002


VERBOND VAN VERZEKERAARS

uwv

UITVOERING WERKNEMERSVERZEKERIMGEN

Aan de deelnemers aan het convenant Verhaalsrecht 2001

Onze referentie

Den Haag 18 juli 2002

Gevraagde actie
Ter kennisneming.
Uitspraak geschillencommissie in overgangsprocedure
Conform het bepaalde in artikelen 9 en 10 van het convenant verhaalsrecht 2001 heeft de geschillencommissie een bindende uitspraak gedaan met betrekking tot het geschil over de overgangsprocedure. De uitspraak vindt u in de bijlage. De geschillencommissie betracht het geheim van de raadkamer, dat wil zeggen dat over de uitspraak geen discussie mogelijk is met de leden van de geschillencommissie.
De geschillencommissie spreekt als haar oordeel uit dat de overgangsregeling, opgenomen in de toelichting op artikel 1 van het convenant Verhaalsrecht 2001, aldus moet worden uitgelegd dat de afwikkeling van verhaalsvorderingen ingediend na 1 januari 2001 met een arbeidsongeschiktheid veroorzakende gebeurtenis van vóór 1 januari 2001, waarbij de primaire verhaalsvordering is ingediend vóór die datum, dient te geschieden volgens het bepaalde in convenant Verhaalsrecht 2001, derhalve op basis van een forfaitair kortingspercentage van 22% en toelaatbaarheid van verweer op grond van medische causaliteit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3 en 9 van het convenant.
Wij vertrouwen erop dat u de afhandeling van de vorderingen zult voldoen conform deze uitspraak en hetgeen in het convenant Verhaalsrecht 2001 is vastgelegd. drs. D.A. Bloemen^aal secretaris

mr. M.J.P.M. Kieviet
Directeur Algemeen Juridische Zaken UWV

Informatie: mevrouw drs. N. van den Hoff
Doorkiesnummer (070) 3338665 Fax rschtstreeks (070) 3338600 E-mail n.vd.hoff@verzekeraars.nl
Bordewijklaan 2, 2591 XR, Postbus 93450, 2509 AL Den Haag, Internet www.verzekeraars.nl

VERBOND VAN VERZEKERAARS

Sector Schadeverzekering

Circulaire WAO 2002/01
Aan de deelnemers aan het convenant Verhaalsrecht 2001

Onze referentie
2002schade/1855/ewent

Den Haag 19 juli 2002

Gevraagde actie
Ter kennisneming.
Abusievelijk was de bijlage behorende bij circulaire WAO 2002/06 niet bijgesloten. Hierbij ontvangt u de bijlage alsnog.
Excuses voor het ongemak.
drs. D.A. Bloemendaai Secretaris
Informatie: mevrouw drs. N. van den Hoff
Doorkiesnummer (070) 3338665 Fax rechtstreeks (070) 3338600 E-mail n.vd.hoff@verzekeraars.nl
Postbus 93450, 2509 AL Den Haag, lnternetwww.verzekeraars.nl

1 7 JULI 2002
UITSPRAAK
van de geschillencommissie, ingesteld krachtens artikel 10 van het Convenant verhaalsrecht 2001.
l. Inleiding
; Het Verbond van Verzekeraars (hierna: "het Verbond") en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: "hetLisv") hebben in juli/augustus 2001 een convenant inzake het verhaalsrecht Ziektewet, WAO, Waz en Wajong gesloten, dat hierna kortweg als "Convenant 2001" wordt aangeduid. Dit convenant is gesloten voor de periode van l januari 2001 (0.00 uur) tot en met 31 december 2003 (24.00 uur). Het werd voorafgegaan door een convenant van 27 november 1998 inzake het verhaalsrecht WAO, dat was afgelopen o.p 3.1 december
2000 om 0.00 uur en hierna als "Convenant 1998" wordt aangeduid..'"....
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: "het UWV") is de
rechtsopvolger van het Lisv en als zodanig in plaats van het Lisv partij bij het Convenant 2G01 gewerden. Tussen het Verbond en het UWV is in 2002 het hierna te omschrijven geschil betreffende de uitleg van het Convenant 2001 ontstaan.
Partijen hebben dit geschil ter beslechting voorgelegd aan de ingevolge artikel 10 van het Convenant 2001 ingestelde geschillencommissie, bestaande uit de heren: G.H.M, ten Brincke, benoemd door het Verbond, Mr. M.J.P.M. Kieviet, benoemd door het UWV, en Mr. H.L.J. Roelvink, benoemd door voornoemde leden gezamenlijk.
2. Het geschil
2.1 Het geschil betreft de overgangsregeling die in juli 2001 tussen het Lisv en het Verbond is
overeengekomen en, na met een brief van 19 juli 2001 aan de deelnemers aan het Convenant
2001 te zijn bekend gemaakt, in de toelichting op artikel l van het Convenant 2001 is
opgenomen. Deze overgangsregeling luidt als volgt:
". Alle vorderingen met een ongevalsdatum voor l januari 2001 die zijn ingediend voor l januari 2001 worden volgens het WAO-convenant 1998 afgehandeld; . Alle vorderingen met een ongevalsdatum voor l januari 2001 die zijn ingediend na l januari 2001 worden volgens het convenant verhaalsrecht 2001 afgehandeld; . Alle vorderingen met een ongevalsdatum tussen l januari 2001 en l januari 2004 vallen onder artikel l in het convenant verhaalsrecht 2001."
2.2 Het UWV en het Verbond verschillen van mening over de wijze waarop de
overgangsregeling moet worden uitgelegd indien het gaat om verhaalsvorderingen ter zake
van een arbeidsongeschiktheid veroorzakende gebeurtenis van vóór l januari 2001, waarbij de
primaire verhaalsvordering vóór l januari 2001 is ingediend maar de zogenoemde
vervolgverhaalsvorderingen na die datum worden ingediend. Partijen hebben hun
verschillende standpunten omschreven in een voor de geschillencommissie bestemde
gezamenlijke notitie getiteld "Geschil interpretatie overgangsprocedure".
2.3 Het UWV neemt blijkens die notitie het standpunt in dat de afwikkeling van zulke
vervolgverhaalsvorderingen moet geschieden met toepassing van hetgeen is bepaald in het
Convenant 2001.
2.2
2.4 Het Verbond daarentegen stelt zich volgens die notitie op het standpunt dat, indien de
aansprakelijkstelling en/of de primaire vordering is ingediend vóór l januari 2001, alle
vorderingen (vervolgvorderingen of primaire vorderingen) die na l januari 2001 worden
ingediend, volgens het Convenant 1998 moeten worden afgehandeld.
2.5 De genoemde notitie vat een en ander als volgt samen.
Samenvatting standpunt UWV:
De afwikkeling van vervolgverhaalsvorderingen ingediend na l januari 2001 met een arbeidsongeschiktheidsveroorzakende gebeurtenis van vóór l januari 2001, waarbij de primaire vordering is ingediend vóór l januari 2001, geschiedt op basis van:
- een forfaitair kortingspercentage van 22 %;
- beroep mogelijk op verweer op grond van medische causaliteit met inachtneming van het
bepaalde in art. 3 en art. 9 van het Convenant 2001;
- de vorderingen die op grond van het Convenant 1998 zijn afgedaan voor l januari 2001 zijn
onherroepelijk en kunnen als zodanig niet meer ter discussie staan.
Samenvatting standpunt Verbond:
De afwikkeling van vervclgverlïaaisvordenngen ingediend nz l januari 2CCI mei een arbeidsongeschiktheidsveroorzakende gebeurtenis vóór l januari 2001, waarbij de primaire vordering is ingediend vóór l januari 2001, geschiedt op basis van:
- een forfaitair kortingspercentage van 24%;
- geen beroep mogelijk op verweer op grond van medische causaliteit;
- de vorderingen die op grond van het Convenant 1998 zijn afgedaan voor l januari 2001 zijn
onherroepelijk en kunnen als zodanig niet meer ter discussie staan.
3. Behandeling van het geschil
De geschillencommissie heeft partijen in de gelegenheid gesteld de wederzijdse standpunten tegenover de commissie nader toe te lichten tijdens een zitting op 18 juni 2002 in het gebouw van het Verbond. Voorafgaand aan deze zitting hebben mr. H.C. Voers namens het Verbond en mevrouw mr. R.C. Eijer namens het UWV elk een memorie ingediend. Tijdens de zitting hebben de heer Voers en mevrouw Eijer de standpunten van het Verbond en van het UWV verder toegelicht en vragen van de commissie beantwoord.
Daarbij is gebleken dat de door het Verbond aanvankelijk gestelde toepasselijkheid van het Convenant 1998 op het geval dat een aansprakelijkstelling vóór l januari 2001 is uitgegaan maar de primaire verhaalsvordering pas na die datum is ingediend (zie hiervoor onder 2.4), buiten beschouwing kan blijven, aangezien de aansprakelijkstelling in de praktijk vrijwel altijd gepaard gaat met een eerste (deel)vordering. De omschrijving van het standpunt van het Verbond in de door mr. Voers ingediende memorie maakt ook geen onderscheid meer tussen aansprakelijkstelling en eerste verhaalsvordering. Op pagina 3, onderaan, van deze memorie wordt de door het Verbond voorgestane uitleg van de overgangsregeling, voorzover een ongevalsdatum vóór l januari 2001 betreffend, als volgt geformuleerd:
". Alle dossiers met een ongevalsdatum vóór l januari 2001, waarvan een of meerdere deelvorderingen zijn ingediend vóór l januari 2001, worden volgens het WAO-convenant 1998 afgehandeld. Dit betekent dat alle nakomende deelvorderingen, die niet zijn ingediend vóór l januari 2001 maar die wel deel uitmaken van het dossier met de bedoelde ongevalsdatum van vóór l januari 2001, worden afgehandeld volgens het WAO-convenant 1998.
. Alle dossiers met een ongevalsdatum vóór l januari 2001, waarvan de eerste (deel)vorderingen zijn ingediend na l januari 2001 worden volgens het convenant verhaalsrecht 2001 afgehandeld. Dit betekent dat alle deelvorderingen, zowel de

ingediende na l januari 2001 als de toekomstige, die alle deel uitmaken van het dossier met de bekende ongevalsdatum gelegen vóór l januari 2001, volgens het convenant verhaalsrecht 2001 worden afgehandeld."
4. De argumenten van het Verbond
Het Verbond stelt voorop dat zowel het Convenant 1998 als het Convenant 2001 betrekking heeft op dossiers, die worden gevormd door lopende (ingediende) en nog in te dienen, waaronder toekomstige, (deel)vorderingen. Beide convenanten, aldus het Verbond, bepalen welke regels voor het dossier gelden; In beide convenanten is de ongevalsdatum onlosmakelijk aan het dossier verbonden. Naar de mening van het Verbond is het gekunsteld om iedere deelvordering over een bepaalde periode te beschouwen als een 'Vordering" in de zin van de overgangsregeling; in de praktijk worden deelvorderingen bij elkaar opgeteld en worden zij tezamen beschouwd als één vordering.
In dit verband wijst het Verbond ook op een arrest van de Hoge Raad van 24 mei 2002, Rechtspraak van de Week 2002, 84, waarin in het kader van een verjaringskwestie is geoordeeld dat afzonderlijke elementen van de gehele door een onrechtmatige daad veroorzaakte doorlopende schade tezamen als één (gehele) vordering raceten wordt gezicn.
Het Verbond betoogt dat in beide convenanten, met name in de preambules en in de toelichtingen op de artikelen, het begrip dossier een wezenlijke rol speelt, en dat dit begrip ook in de overgangsregeling centraal staat, nu in de toelichting op artikel l van het Convenant 2001 de overgangsregeling als volgt wordt ingeleid: "Ten behoeve van de overgangsprocedure tussen het WAO-convenant 1998 en het convenant verhaalsrecht 2001 geldt voor alle dossiers en de daarop betrekking hebbende verhaalsvorderingen de volgende afspraak" (dan volgt de tekst als hiervoor in 2. l geciteerd).
Het Verbond beroept zich voorts op de toelichting bij art. l van het Convenant 1998, waarin wordt gesteld: "Binnen één verhaalsdossier kunnen dus zowel onherroepelijk afgewikkelde vorderingen (die dan dus niet onder de werking van dit convenant vallen) als nog niet onherroepelijk afgewikkelde vorderingen zitten (die dus wel volgens het convenant moeten worden afgewikkeld)." Onder "niet onherroepelijk afgewikkelde vorderingen" vallen ook toekomstige vorderingen.
Volgens het Verbond blijkt uit een en ander dat het Convenant 1998 geldt voor alle dossiers - zijnde het geheel van de ingediende en nog in te dienen (deel)vorderingen waaronder toekomstige - waarvan de ongevalsdatum ligt vóór l januari 2001. Hierin brengt de overgangsregeling geen verandering, aldus het Verbond.
De heer Voers heeft ter zitting van 18 juni 2002 tenslotte nog aangevoerd dat de door het UWV verdedigde uitleg van de overgangsregeling leidt tot ongewenste situaties, die strijdig zijn met letter en geest van de convenanten. Hij gaf daarvan de volgende twee voorbeelden:
(a) Stel dat de verhaalsvordering voortvloeit uit een arbeidsongeschiktheid veroorzakende gebeurtenis van vóór l januari 2001, dat de vordering is ingediend vóór die datum en dat vervolgvorderingen na die datum worden ingediend. In de opvatting van het UWV kan dan het medisch causaliteitsverweer ten aanzien van de vóór l januari 2001 ingediende vordering slechts zeer beperkt worden gevoerd (art. 4 lid 2 Convenant 1998), terwijl dit verweer in volle omvang toelaatbaar is bij de na die datum ingediende vervolgvorderingen (art. 3 Convenant
2001).
(b) Bij dossiers met een ongevalsdatum vóór l januari 1998 moet het WAO-gedeelte van de verhaalsvordering worden verminderd met de AAW-component; over het verschil wordt de forfaitaire korting berekend (art. 3 Convenant 1998). Dit systeem blijft qua tijdsduur onbeperkt van kracht, dus ook ten aanzien van deel- of vervolgvorderingen die na l januari 1998 of zelfs na l januari 2001 zijn of worden ingediend. De door het UWV voorgestane (a)
uitleg zou ertoe leiden dat voor deel- of vervolgvorderingen die na l januari 2001 zijn ingediend de forfaitaire korting wordt berekend over uitsluitend het WAO-gedeelte en niet meer over het WAÖ-gedeelte verminderd met de AA W-component.
5. De argumenten van het UWV
Het UWV wijst in de eerste plaats op de voorgeschiedenis van de overgangsregeling. Nadat partijen het eens waren geworden over de tekst van het Convenant 2001 en de toelichting . daarop, moest het Lisv het convenant ter beoordeling voorleggen aan het College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv). Het Ctsv constateerde dat het convenant geen regeling bevatte voor de afdoening en inning van de oude gevallen die niet waren afgehandeld onder de looptijd van het Convenant 1998. Op 31 december 2000 liep dat convenant af en dit betekende volgens het Ctsv dat alle vorderingen die niet vóór l januari 2001 voldaan zouden zijn, per die datum onder het reguliere regresrecht (zonder kortingspercentage) zouden vallen. Het Ctsv achtte een overgangsregeling voor deze oude gevallen noodzakelijk. Naar aanleiding van dat standpunt van het Ctsv hebben partijen de overgangsregeling ontworpen en aan het Ctsv voorgelegd. Het Ctsv heeft bij brief van 2 augustus 7001 verklaard dat, indien eer, overgangsregeling ais aan het college voorgelegd zou worden toegevoegd aan het convenant, er voor het Lisv geen belemmeringen zouden zijn om het Convenant 2001 aan te gaan. In zijn vergadering van 22 augustus 2001 heeft het bestuur van het Lisv besloten in te stemmen met de overgangsregeling.
Het UWV deelt de mening van het Ctsv dat bij ontbreken van een overgangsregeling de niet voor l januari 2001 voldane vorderingen onder het reguliere regresrecht zouden vallen, zonder kortingspercentage. Uitgangspunt van de overgangsregeling is het tijdstip van indienen van de verhaalsvorderingen. De ongevalsdatum en het soort vordering (primaire of vervolgvordering) is in dit kader niet van belang. Het in het Convenant 2001 bepaalde kortingspercentage van 22 % is berekend op basis van het nieuwe belastingstelsel, waarop ook betaalde uitkeringen (en de daarop betrekking hebbende verhaalsvorderingen) per l januari 2001 zijn gebaseerd. Het Ctsv heeft op basis van deze uitleg een positieve beoordeling aan het Convenant 2001 gegeven.
De reductie van de transactiekosten is gewaarborgd door de uitleg die het UWV aan de overgangsregeling geeft, omdat vóór l januari 2001 ingediende verhaalsvorderingen niet opnieuw berekend en geclaimd behoeven te worden. Tevens biedt de overgangsregeling aan verzekeraars een laatste mogelijkheid om die vorderingen op basis van het oude convenant af te handelen.
Op de zitting van 18 juni 2001 heeft mevrouw Eijer ten aanzien van de medische causaliteitskwesties erop gewezen dat ook onder de werking van het Convenant 1998 regelmatig een verweer op grond van medische causaliteit is gevoerd, zulks als gevolg van de uitzondering die in art. 4 lid 2 van dat convenant is geformuleerd ("tenzij het medisch gezien duidelijk is dat de tot de WAO-uitkering aanleiding gevende ziekte of aandoening niet door het ongeval veroorzaakt kan zijn"). Dat onder het Convenant 2001 een dergelijk verweer zonder beperking mogelijk is, zal volgens mevrouw Eijer geen belangrijke stijging van het aantal medische causaliteitsdisputen opleveren.
6. Beoordeling van het geschil
De tekst van de overgangsregeling biedt naar het oordeel van de commissie geen beslissende aanknopingspunten voor de beslissing van het geschil. Enerzijds past de door het UWV verdedigde uitleg op het eerste gezicht goed bij de nogal eenvoudig gehouden formulering van de overgangsregeling: de algemene term 'Vordering" kan immers ook voor

een deelvordering of vervolgvordering worden gebruikt en het voor of na een bepaalde datum "ingediend" zijn slaat dan op elke afzonderlijke (deel)vordering. Anderzijds geldt echter dat het begrip vordering in het juridische spraakgebruik ook wel wordt gebruikt ter aanduiding van de volledige aanspraak of claim voortvloeiend uit een bepaalde gebeurtenis. Mocht deze laatste betekenis door partijen zijn bedoeld, dan wordt aan de tekst van de overgangsregeling geen geweld aangedaan door te constateren dat de vordering (aanspraak of claim) is "ingediend" op het tijdstip waarop voor het eerst een geldsom wordt gevorderd van de partij op wie verhaal wordt gezocht, of zelfs al op het tijdstip waarop die partij aansprakelijk wordt gesteld (zie echter het hiervoor onder 3, tweede alinea, opgemerkte); de vordering dient dan conform de visie van het Verbond te worden "afgehandeld" volgens het oude convenant als die eerste geldvordering is ingediend vóór l januari 2001 en volgens het nieuwe convenant als zij na die datum is ingediend. Uiteraard doelt de commissie in het voorgaande op vorderingen voortvloeiende uit eenzelfde voor l januari 2001 voorgevallen arbeidsongeschiktheid veroorzakende gebeurtenis (in de bewoordingen van de overgangsregeling: een ongevalsdatum voor l januari 2001).
Beide lezingen acht de commissie dus taalkundig verdedigbaar, zij het dat de door het UW V voorgestane uitleg tekstueel .iets meer voor de hand iijkt ie liggen umi uc door 'aet Verbeid verdedigde uitleg. Overigens is zelfs wanneer de bewoordingen van eoni.raci.uclc bepalingen taalkundig volstrekt eenduidig zijn, daarmee niet zonder meer gegeven dat hetgeen door partijen is overeengekomen dienovereenkomstig moet worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan de vraag hoe in een overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld, niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag "komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten", aldus de Hoge Raad in zijn (onder de benaming "Haviltex" bekende) arrest van 13 maart 1981, Nederlandse Jurisprudentie 1981, 635, en in verscheidene nadien gewezen arresten. Voor hantering van deze maatstaf is in het onderhavige geval temeer reden nu, zoals gezegd, beide interpretaties met de tekst verenigbaar zijn.
Die maatstaf hanterend, ziet de commissie zich gesteld voor de vraag of het Verbond bij het overeenkomen van de overgangsregeling redelijkerwijs de term vordering - zoals in deze regeling gebezigd in verbinding met het begrip "indienen" - heeft mogen opvatten als de totale verhaalsclaim voortvloeiend uit eenzelfde arbeidsongeschiktheid veroorzakende gebeurtenis, en of het Verbond in redelijkheid van zijn wederpartij heeft mogen verwachten dat deze de term vordering op dezelfde wijze begreep.
Voor de beantwoording van die vraag is in de eerste plaats van belang wat met convenanten als de onderhavige wordt beoogd. Dat is in essentie vermindering van transactiekosten door het vereenvoudigen van de afwikkeling van verhaalsvorderingen, met name door het elimineren van meningsverschillen over de omvang van het verhaalsrecht (zoals disputen over het bruto-netto probleem en over medische causaliteit). Tegen deze achtergrond pleit voor de visie van het Verbond dat wanneer alle uit dezelfde gebeurtenis voortvloeiende achtereenvolgende verhaalsvorderingen aan hetzelfde convenantsregime (zelfde kortingspercentage, zelfde beperking van medische causaliteitsverweren) onderworpen blijven, de afwikkeling minder bewerkelijk zal zijn dan wanneer tijdens de loop van het desbetreffende "dossier" een wisseling van regime optreedt. Daarbij komt dat het voor verzekeraars van wezenlijk belang is dat zij de omvang van toekomstige verhaalsvorderingen zo nauwkeurig mogelijk kunnen prognosticeren. Anderzijds pleit voor de zienswijze van het UWV dat de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen vanaf l januari 2001 worden toegekend met inachtneming van het nieuwe belastingstelsel en dat ook de omvang van de daarop betrekking hebbende verhaalsvorderingen en de berekening van het in het Convenant 2001 bepaalde kortingspercentage van 22% daarop zijn gebaseerd. De commissie is van mening dat deze tegengestelde argumenten min of meer met elkaar in evenwicht zijn, zodat ook aan de ratio of "economie" van het convenantsysteem geen doorslaggevend argument ten voordele van één van beide visies valt te ontlenen.

De commissie neemt tenslotte de voorgeschiedenis van de overgangsregeling in beschouwing. Deze regeling is in het leven geroepen omdat het Ctsv een overgangsregeling noodzakelijk achtte en wel op grond van de door dit college aan het Convenant 1998, met name aan de bepaling (art. 13) dat het convenant afloopt op 31 december 2000, gegeven uitleg. Volgens het Ctsv betekende dit aflopen van het Convenant 1998 dat bij ontbreken van een overgangsregeling alle vorderingen die niet voor l januari 2001 zouden zijn afgewikkeld, onder het reguliere regresrecht (zonder enig kortingspercentage) zouden vallen. Deze gedachtegang van het Ctsv impliceert afwijzing van de door het Verborjd gehuldigde opvatting dat in een dossier waarvan de behandeling begonnen is tijdens de looptijd van het Convenant 1998, het in dit convenant bepaalde (zoals het kortingspercentage van 24%) ook na die looptijd op dat dossier, dat wil zeggen op de met betrekking tot dat dossier nog in te dienen deeivorderingen, toepasselijk blijft ook ais er geen speciale ovcigaiïgsicgeliüg van kracht is. Het Verbond moet van de vermelde zienswijze van het Ctsv op de hoogte zijn geweest bij het accorderen van de - volgens het Verbond overbodige - overgangsregeling. Het Verbond had ook geen aanleiding om te veronderstellen dat het Lisv de zienswijze van het Ctsv van de hand wees en, een overgangsregeling in feite overbodig achtend, zich noodgedwongen toch maar neerlegde bij de wens van het Ctsv.

Tegen deze achtergrond kan naar het oordeel van de commissie niet worden aangenomen dat het Lisv redelijkerwijs zou hebben moeten begrijpen dat het Verbond de overgangsregeling uitlegde op de in dit geschil door het Verbond verdedigde wijze. De commissie is veeleer van mening dat het Verbond bij het aangaan van de overgangsregeling in redelijkheid heeft moeten beseffen dat het Lisv uitging van een uitleg als in dit geschil door zijn rechtsopvolger UWV verdedigd. De hiervoor vermelde "Haviltex" maatstaf hanterend, geeft de commissie dan ook uiteindelijk de voorkeur aan de door het UWV voorgestane uitleg.
7. Beslissing
De geschillencommissie spreekt als haar oordeel uit dat de overgangsregeling, opgenomen in de toelichting op artikel l van het Convenant verhaalsrecht 2001, aldus moet worden uitgelegd dat de afwikkeling van verhaalsvorderingen ingediend na l januari 2001 met een arbeidsongeschiktheid veroorzakende gebeurtenis van vóór l januari 2001, waarbij de primaire verhaalsvordering is ingediend vóór die datum, dient te geschieden volgens het bepaalde in het Convenant verhaalsrecht 2001, derhalve op basis van een forfaitair kortingspercentage van 22% en toelaatbaarheid van verweer op grond van medische causaliteit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3 en 9 van het convenant.

Den Haag, • 5 juli 2002

G.ÏLM. ten Brincke JVPJJP.M. Kieviet H.L.J. Roelvink