Rekenmethode periode in dagen. ISDA 25-11-98 .
Tarieven wettelijke rente.
Basis.
Berekeningsgrondslag.
Handelsrente.
Rente als fixum.
Koersschade.
Oud of nieuw recht.
Peildatum.
Regresnemers.
Verzekeraars, subrogatie .
Verzekerd bedrag en aansprakelijkheidslimiet.
Verzuim.
Voordeelstoerekening.
Normering van schade wegens vertraging voor hoogte schade en periode.
Wettelijke rente wordt ook in het publiek recht toegepast bij bijv.art. 35 van de Grondwaterwet (HR 19 september 2008, BD3124, NJ 2008, 509; Schopman/Vitens), boete Mededingingswet (HR 11 juli 2008, BD2778, NJ 2008, 419).
Uitzonderingen: contractuele rente vervangt wettelijke rente voor zover wettelijke rente lager is. Misbruik. Koersschade art. 6:125 BW en BGK.
Compensatoire interessen zijn niet vorderbaar, MvA II, Parl. Gesch. 6, p. 475, 6 evenmin als inflatie MvA II, Parl. Gesch. 6, p. 473, 4.
Art. 6:119 strekt ertoe de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom te fixeren op de wettelijke rente, zulks ter wille van de rechtszekerheid en van de hanteerbaarheid van het recht op dit punt. Aldus behoeft de schuldeiser enerzijds niet te bewijzen enige schade te hebben geleden ten gevolge van de vertraging in de voldoening van de hem toekomende geldsom, maar kan hij anderzijds geen hogere vergoeding vorderen indien zijn schade meer dan het fixum zou belopen (HR 14 januari 2005, LJN AR0220, NJ 2007/481).
In deze bepaling ligt dus in meer dan één opzicht een afwijking besloten van het uitgangspunt dat de schuldeiser zijn werkelijk geleden schade vergoed dient te krijgen. Daarom verzet haar in zoverre uitzonderlijke aard zich tegen een ruime uitleg.
Alleen bij uitzonderlijke omstandigheden kan het redelijkerwijze onaanvaardbaar zijn niet af te wijken van het fixum van art. 6:119 BW. De verzekeraar heeft niet in hoge mate lichtvaardig of onzorgvuldig gehandeld door aanvankelijk niet uit te keren
Brandverzekeraars zijn niet tekortgeschoten, zij waren gerechtigd tot onderzoek naar de oorzaak van de brand en tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt, neergelegd in art. 6:119 BW, dat de wettelijke rente de vertragingsschade normeert.
Die omstandigheden om zelfstandige onrechtmatigheid aan te nemen en een afwijking van het fxum in de zin van HR 14 januari 2005 AR2760 zouden kunnen zijn
1) handelen door de aansprakelijke tegen beter weten in,
2) met onnodig of onjuist onderzoek voortgaan en op basis daarvan schadevergoeding weigeren, daarbij
3) moedwillig het belang van de andere partij uit het oog verliest.
(vgl. AV&S 2010, 13 Prof. mr. N. van Tiggele-van der Velde)
Schade wegens niet-tijdige voldoening geldsom; wettelijke rente art. 6:119 BW; strekking; gefixeerde schadevergoeding; geen voordeelstoerekening; bevoegdheid rechter tot matiging op voet art. 6:109 BW; grenzen van deze bevoegdheid.
Art. 6:119 BW strekt, evenals art. 1286 (oud) BW, ertoe de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom te fixeren op de wettelijke rente, zulks ter wille van de rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van het recht op dit punt. Deze strekking verzet zich ertegen dat die gefixeerde schadevergoeding op de voet van art. 6:100 BW wordt verminderd met het bedrag van een voordeel dat aan de schuldeiser toevalt als gevolg van de gebeurtenis die de schuldenaar tot schadevergoeding verplicht. Anders dan gold naar oud recht, is matiging van deze schadevergoeding mogelijk op de voet van de algemene matigingsbevoegdheid die art. 6:109 BW - een bijzondere toepassing van art. 6:2 en 6:248 BW - aan de rechter toekent, al geldt hier eens te meer dat de rechter - gezien de aard van deze schadevergoeding - van zijn bevoegdheid terughoudend gebruik dient te maken. De strekking van art. 6:119 brengt evenwel mee dat het in die bepaling aangewezen fixum niet door matiging op de voet van art. 6:109 of door de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan worden opzijgezet op de grond dat de rechthebbende geen schade dan wel meer of minder schade dan overeenkomt met de wettelijke rente, heeft geleden. Grond voor toepassing van art. 6:2 of art. 6:109 kan voorts evenmin daarin worden gevonden dat de door de debiteur te betalen geldsommen waarop de wettelijke rente betrekking heeft al langs de weg van afwenteling op de consument in het vermogen van de crediteur zijn teruggekeerd - zoals in casu waar het gaat om de verplichting van de Staat tot terugbetaling van ten onrechte geheven accijns - aangezien zulks een omstandigheid is die de schuldenaar niet aangaat. De aanspraak op compensatoire interessen over de voor 1 januari 1992 afgedragen accijns dient te worden afgewezen nu ter zake van niet-tijdige betaling van een geldsom, waarvan hier sprake is, niet buiten het bepaalde in art. 1286 (oud) BW om schadevergoeding kan worden gevorderd.
De arresten van 14 januari 2005 worden behandeld in AV&S 2005, 3 door mrs. B.M. Jonk-van Wijk en V. Oskam Houthoff.
Wettelijke rente is bedoeld als vergoeding voor het niet tijdig over geld kunnen beschikken, liquiditeitsschade (vgl. HR 8-12-1995 NJ 1997, 163). Belastingschade die ontstaat door het later op een ongeschikt moment ontvangen van de uitkering is anders van aard en niet begrepen in de wettelijke rente dus apart vorderbaar. Het terug moeten betalen van een AAW-uitkering wegens de ontvangen schadevergoeding is geen schade in juridische zin omdat de uitkering onverschuldigd was wegens het niet behoeftig zijn, hetgeen ook het geval zou zijn bij tijdige en correcte schadevergoeding. De belastingschade die ontstaat door het ontvangen van een uitkering is in ieder geval reeds te voorzien op het moment dat de procedure aanvangt. De verjaring daarvoor begint dan ook op dat moment of eerder te lopen. Het moment waarop verjaring begint te lopen, bekendheid met dader en aansprakelijkheid, moet objectief worden beoordeeld en wordt niet beïnvloed door subjectieve juridische onbekendheid met / kennis van het recht op schadevergoeding (vgl. HR 26-11-2004, RvdW 2004, 134).
Wanneer de verzekeraar onrechtmatig verweer tegen de vordering van verzekerde voert, door op onzorgvuldige wijze verkrijgen van een getuigenverklaring, is deze niet gehouden tot aanvullende schadevergoeding omdat de vertragingsschade reeds begrepen is in de wettelijke rente.
Schadevergoeding wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom lost zich op via de wettelijke rente, er is geen ruimte voor zelfstandige vergoeding van de uit de vertraagde betaling beweerdelijk voortvloeiende gederfde winst.
Art. 6:119a BW ziet niet toe op een uitkering uit de verzekeringsovereenkomst. Dat t is geen handelsovereenkomst ongeacht bedrijfsmatig handelen. Zie de implementatie van Richtlijn 2000/35 van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEG L 200/35 van 4 augustus 2000). Volgens punt 13 van de considerans ziet de richtlijn niet toe op schadeloosstelling met inbegrip van betalingen uit verzekeringsovereenkomsten.
De crediteur heeft op grond van art. 6:125 BW recht op vergoeding van koerswijzigingsschade bovenop de hem krachtens art. 6:119 of 6:119a toekomende wettelijke rente indien de verbintenis niet in overwegende mate binnen de Nederlandse rechtssfeer ligt.
Uit art. 173 Overgangswet Nieuw BW volgt dat wanneer sprake is van een onrechtmatige daad waarvan de schadelijke gevolgen zich na 1 januari 1992 hebben voortgezet, het oude recht op deze later ingetreden schade(lijke gevolgen) van toepassing blijft. Dit geldt ook voor de daarover verschuldigde wettelijke rente . (zie ook Hof Den Bosch, 13 oktober 2009 BL1908 Schade in 1991, daarom oud recht)
HR 24-10-1997 RvdW 97, 205 Wettelijke rente enkelvoudig samengesteld oud recht
De wettelijke rente moet naar oud recht enkelvoudig worden samengesteld, hetgeen ook geldt als de vordering na 1992 wordt voldaan.
rente moet over het bruto-bedrag worden berekend, ook al draagt de werkgever de belasting af. Zie ook (CRvB 28-6-1996 RSV 97, 15).
Aan de rechter toekomt een grote mate van vrijheid toe de kapitalisatiedatum te bepalen, bijvoorbeeld de ongevalsdatum, maar verplicht is hij daartoe niet. De rechter mag ook opteren voor kapitalisatie met ingang van de datum waarop de berekening wordt gedaan. Als uitgangspunt geldt dat een benadeelde in beginsel recht heeft op vergoeding van de schade die hij daadwerkelijk heeft geleden. Gesteld noch gebleken is dat het inmiddels uitgekeerde voorschot de concrete schade inclusief renteverlies niet dekt. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom de peildatum in dit specifieke geval moet worden verlegd naar de datum van het ongeval.
De rechterheeft bij het begroten van schade de vrijheid om de geleden en te lijden schade te kapitaliseren in een bedrag ineens naar een peildatum die geruime tijd voor zijn uitspraak ligt. Ook bij een dergelijke wijze van begroting blijft evenwel uitgangspunt dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is de werkelijk geleden en te lijden schade behoort te worden begroot.
behandeld in Maandblad voor Vermogensrecht mr. C.E.C.J. Ponsioen Kapitalisatie van toekomstige schade (pdf)
Als de rechter de schade begroot op een bedrag ineens voor toekomstschade, wordt de schade geacht w te zijn geleden op de kapitalisatiepeildatum. Begroot de rechter de schade op periodiek verschuldigde bedragen dan zal telkens na opeisbaar worden opnieuw moeten worden aangemaand.
(zie ook HR 17 oktober 1997, NJ 1998, 508)
Niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat als peildatum voor een kapitaliseerbare schade de ongevalsdag als uitgangspunt kan worden genomen, wanneer terstond vaststaat dat het slachtoffer door het ongeval blijvend arbeidsongeschikt is geworden. De berekening van de rente dient te geschieden afhankelijk van de wijze waarop de rechter de schade begroot.
Het advies van het Verbond staat op gespannen voet met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat op het moment dat de zaak beschadigd wordt de eigenaar daarvan schade lijdt. Rente is dan ook vanaf dat moment vorderbaar. Evenwel is denkbaar dat een andere gedachte te handhaven is nu het advies in overleg met het Ministerie van justitie is opgemaakt en er een proefproces over is aangevangen waarbij partijen sprongcassatie beogen. De kantonrechter te Rotterdam is van oordeel dat de wettelijke rente te allen tijde opeisbaar wordt op het moment van schadeveroorzaking.
Compensatoire rente zijn een onderdeel van de door de verzekerde geleden schade. Uit art. 284 K heeft de verzekeraar door subrogatie een vorderingsrecht voor de door hem aan de verzekerde gedane uitkering ter zake de verzekerde schade. Omdat de verzekeraar geen vergoeding heeft verleend voor de rente, alleen voor de hoofdsom, subrogeert hij niet in het vorderingsrecht daarvoor
Art. 6:119a BW is niet op verzekering van toepassing. Een verzekeringsovereenkomst is geen handelsovereenkomst in de zin Richtlijn 2000/35 van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEG L 200/35 van 4 augustus 2000) blijkens de considerans, punt 13.
Het advies om tussen verzekeraars geen wettelijke rente te vorderen is niet te beschouwen als een herenakkoord. Het heeft geen grotere status dan een aanbeveling. Het is echter in strijd met de redelijkheid om wettelijke rente vorderen voordat er een akkoord over de schuldvraag was.
Wettelijke rente is verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. De aansprakelijkheidslimiet beperkt de schadevergoeding uit vervoersovereenkomst. Art. 6:119 staat daarvan los.
Schade wegens niet-tijdige voldoening geldsom; wettelijke rente art. 6:119 BW; strekking; gefixeerde schadevergoeding; geen voordeelstoerekening; bevoegdheid rechter tot matiging op voet art. 6:109 BW; grenzen van deze bevoegdheid.
Art. 6:119 BW strekt, evenals art. 1286 (oud) BW, ertoe de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom te fixeren op de wettelijke rente, zulks ter wille van de rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van het recht op dit punt. Deze strekking verzet zich ertegen dat die gefixeerde schadevergoeding op de voet van art. 6:100 BW wordt verminderd met het bedrag van een voordeel dat aan de schuldeiser toevalt als gevolg van de gebeurtenis die de schuldenaar tot schadevergoeding verplicht. Anders dan gold naar oud recht, is matiging van deze schadevergoeding mogelijk op de voet van de algemene matigingsbevoegdheid die art. 6:109 BW - een bijzondere toepassing van art. 6:2 en 6:248 BW - aan de rechter toekent, al geldt hier eens te meer dat de rechter - gezien de aard van deze schadevergoeding - van zijn bevoegdheid terughoudend gebruik dient te maken. De strekking van art. 6:119 brengt evenwel mee dat het in die bepaling aangewezen fixum niet door matiging op de voet van art. 6:109 of door de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan worden opzijgezet op de grond dat de rechthebbende geen schade dan wel meer of minder schade dan overeenkomt met de wettelijke rente, heeft geleden. Grond voor toepassing van art. 6:2 of art. 6:109 kan voorts evenmin daarin worden gevonden dat de door de debiteur te betalen geldsommen waarop de wettelijke rente betrekking heeft al langs de weg van afwenteling op de consument in het vermogen van de crediteur zijn teruggekeerd - zoals in casu waar het gaat om de verplichting van de Staat tot terugbetaling van ten onrechte geheven accijns - aangezien zulks een omstandigheid is die de schuldenaar niet aangaat. De aanspraak op compensatoire interessen over de voor 1 januari 1992 afgedragen accijns dient te worden afgewezen nu ter zake van niet-tijdige betaling van een geldsom, waarvan hier sprake is, niet buiten het bepaalde in art. 1286 (oud) BW om schadevergoeding kan worden gevorderd.
(vgl: HR 11 februari 2000, NJ 2000, 275; De Preter/Van Uitert).