HR
De Hoge Raad heeft over deze problematiek enkele richtinggevende arresten gewezen
(o.a. H.R. 16 oktober 1998, inzake AMEV / De Staat NJ 1999, 196). Ook de Raad
van Toezicht heeft zich over deze problematiek uitgesproken RvT 25-10-1993 I
93, 21 kosten tuchtrechtelijke procedure niet zonder meer vorderbaar; 9-1-1995,
RvT III 95, 6 kwartaaldeclaratie mnoet aanvaard worden; 21-04-1995 RvT III 95,
25 Wanneer het ernstig letsel betreft met lastige vragen is het specialisten
tarief van een LSA advocaat met factor 1,5 vorderbaar; 19-01-1998 RvT III 98,
4 bij een letselzaak van f 10000 zijj buitengerechtelijke kosten ter hoogte
van hetzelfde bedrag niet aanvaardbaar; 02-02-1998 RvT I 98, 4 De gerechtelijke
kosten van de verzekerde zijn niet op de verzekeraar vorderbaar ondanks dat
deze in drie procedures verloor; 15-06-1998 RvT III 98, 25 de kosten van het
geschil tussen de benadeelde en de bedrijfsvereniging zijn niet aan de verzekeraar
toerekenbaar.
Verder valt te denken aan de LSA geschillencommissie.
Verwacht mag worden dat in de loop der tijd deze problematiek nader zal worden
uitgekristalliseerd c.q. genormeerd. In de praktijk blijkt dat de door de diverse
instellingen gewezen beslissingen in concrete schadegevallen toch nog tot onduidelijkheid
kunnen leiden.
Zolang duidelijkheid ontbreekt volgt hieronder een omschrijving van de problematiek
en daarop gebaseerde beleidsbepaling door het IAK, indien het IAK optreedt als
aansprakelijkheidsverzekeraar van de aansprakelijke partij.
Volgens art. 6:96 lid 2 B.W. komt voor vergoeding als schade in aanmerking:
de redelijke kosten ter vergoeding buiten rechte.
Vereist volgens deze bepaling is dat het om een zgn. “dubbele redelijkheidstoets”
gaat, wat inhoudt dat zowel het maken van deze kosten, als de hoogte van deze
kosten gezien de feitelijke omstandigheden redelijk dienen te zijn.
In beginsel dienen deze kosten concreet te worden berekend, dat wil zeggen dat
enkel de werkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
In de praktijk worden door de diverse belanghebbende partijen voor relatief
eenvoudige schaden met een beperkte omvang ter vereenvoudiging deze kosten forfaitair
(abstract) berekend, dat wil zeggen op een vast bedrag vastgesteld, zonder dat
wordt berekend of de werkelijk gemaakte kosten hoger of lager zijn dan de geclaimde
kosten.
(Zo is er bijv. tussen de verzekeraars en rechtsbijstandverzekeraars in Nederland
een overeenkomst gesloten, waarbij de betalende verzekeraars aan de verhalende
rechtsbijstandverzekeraars hebben afgesproken een bepaald gefixeerd bedrag aan
kosten per verhaalde zaakschade te voldoen, ongeacht de omvang van de kosten.
In de praktijk blijkt dat door de schadelijdende partijen resp. hun belangenbehartigers
op basis van deze regeling wordt gevorderd.)
Categorieën
1. administratiekosten.
Onder deze kosten worden verstaan de in- en externe kosten welke door de schadelijdende
partij, dan wel indien deze activiteiten door de schadelijdende partij aan een
derde zijn uitbesteed, zijn gemaakt teneinde het schadebedrag verhaald te krijgen
(bijv. kosten in verband met onderzoek om de schade verhaald te krijgen, de
opdrachtverstrekking aan een expert, opdrachtverstrekking aan de hersteller,
verwerking van de factuur van de hersteller, het verrichten van de nodige administratieve
werkzaamheden om de schade verhaald te krijgen etc.).
Door de Hoge Raad is beslist dat deze administratiekosten in beginsel voor vergoeding
in aanmerking komen, mits zij redelijk zijn (zie hiervoor).
2. behandelingskosten.
Niet exact duidelijk is bepaald wat onder deze kosten wordt verstaan. In het
vervolg zullen hieronder worden verstaan: de kosten ter voldoening van de vordering
buiten rechte, nadat de vordering door de aansprakelijke partij is afgewezen.
In beginsel gaat het dus om kosten / tijdsbeslag welke gemaakt is door een persoon
die een bepaalde verzekeringstechnische / juridische deskundigheid dient te
bezitten.
Deze kosten behoeven enkel te worden vergoed als in eerste instantie de vordering
aan de claimende partij (gedeeltelijk) is afgewezen en na bemoeienis van de
vorderende partij de vordering alsnog (gedeeltelijk) wordt voldaan. Bij relatief
eenvoudige schadeclaims, die zonder discussie dan wel vertraging worden betaald,
behoeven deze kosten niet te worden vergoed.
Omvang
In de praktijk blijkt dat door diverse verhalende partijen verschillende bedragen
worden geclaimd voor dezelfde werkzaamheden.
Tevens blijkt dat door sommige partijen wordt aangehaakt bij de overeenkomst
tussen verzekeraars en de rechtsbijstandverzekeraars (ook wel het “blikconvenant”
genoemd) en de buitengerechtelijke kosten geclaimd worden conform deze overeenkomst.
IAK hoeft niet zonder meer de vordering buitengerechtelijke kosten in de verhaalsactie
van deze partijen conform deze overeenkomst te vergoeden; deze partijen waren
immers niet betrokken bij de overeenkomst en kunnen hieraan dan ook niet zonder
meer rechten ontlenen.
In het arrest van de Hoge Raad inzake Amev / Staat werd beslist dat bij afwikkeling
van relatief eenvoudige zaakschade het is toegestaan dat wordt uitgegaan van
een forfaitaire vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Een dergelijke abstracte berekening kan pragmatisch aanvaardbaar zijn als deze
niet uit de pas loopt met een concrete waardering, art. 6:97. BW
De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in
overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld,
dan wordt zij geschat.
Door de overheid wordt bij verhaalsactie’s de vergoeding van de admininistratiekosten
berekend naar volgende tabel:
Hoogte van de schade administratiekosten
Fl. 0 - 200 fl. 50
Fl. 200 - 1.000 fl. 125
Fl. 1.000 - 2.000 fl. 200
Fl. 2.000 - 3.000 fl. 275
Fl. 3.000 - 10.000 fl. 750
Fl. 10.000 - 25.000 3% van het schadebedrag
Fl. 25.000 – 100.000 Per schadegeval te berekenen
Op grond van het arrest van de Hoge Raad inzake AMEV / Staat zal in gevallen
van eenvoudige zaakschade waarin erkenning van aansprakelijkheid zonder debat
geschiedt en prompte betaling van de schade (incl. de expertisekosten en wettelijke
rente) plaats vindt de vordering ter zake de administratiekosten worden beperkt
tot 50% van bovengenoemde bedragen.
Deze tabel kan men hanteren bij vorderingen van overheidsinstellingen en bedrijfsmatige
claimanten. Boven een bepaald bedrag, bijv. fl. 3.000,00 zou van deze gedragslijn
kunnen worden afgeweken en zou aan de benadeelde (resp. diens vertegenwoordiger)
kunnen worden gevraagd om een concrete specificatie van de buitengerechtelijke
kosten). Uitgangspunt is immers concrete berekening van de werkelijke gemaakte
kosten (volgens de tabel wordt bij vorderingen van fl. 3.000 een bedrag van
fl. 750,00 aan administratiekosten gevorderd; dit is dan 25%. In het genoemde
arrest werd bij prompte betaling een forfaitair bedrag van 7.5% redelijk geacht.
Bovendien maakt het in de praktijk niet uit of een kleine dan wel grote schade
wordt verhaald; de administratieve handelingen zijn gelijk.
Let wel: bij dergelijke wederpartijen worden daadwerkelijk administratiekosten
gemaakt.
Dit is anders bij vorderingen van particuliere wederpartijen; deze maken bij
verhaalsactie’s slechts beperkte administratieve kosten (bijv. porto en
telefoonkosten). Bij een claim van een vertegenwoordiger van een particuliere
wederpartij, zou derhalve gesteld kunnen worden dat een particulier geen of
slechts zeer beperkte administratiekosten maakt en deze derhalve niet of slechts
beperkt voor vergoeding in aanmerking komen (conform de vergoeding die normaliter
voor zelfwerkzaamheid wordt uitgekeerd). Indien vertegenwoordigers van particuliere
wederpartijen vorderen op basis van dergelijke tarieven dan wel het “blikconvenant”
zouden wij hen op het voorgaande kunnen wijzen.
(Deze visie wordt gesteund in de doctrine, o.a. door Bloembergen in zijn noot
onder het arrest van de H.R van 3 april 1987, N.J. 1988,275 – Drenth en
door Lindenbergh in zijn artikel “Enkele opmerkingen over de grondslag
en de aard van het recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten”
in het tijdschrift “Aansprakelijkheid en Verzekering, december 1999.)
Regresnemers
Er is een verschil tussen de natuurlijke persoon en de regresnemer. De natuurlijke
persoon is zelf rechtstreeks geschaad. Jegens hem is onrechtmatig gehandeld.
Onrechtmatig handelen impliceert een verzuim: Artikel 83.
Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in: a wanneer een voor de voldoening
bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt
dat de termijn een andere strekking heeft.
b wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding
als bedoeld in artikel 74 lid 1 en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen;
(BW 6: 119-120 )
c wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden
dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
Als er sprake is van verzuim dan heeft dat tot gevolg dat schade uit het niet nakomen van de verbintenis (dus ook niet betalen van de schade bij onrechtmatigheid) betaald moet worden.art. 6:85 BW e.v. uit art. 6:83 jo 6:85 e.v. vloeit voort dat bij onrechtematigheid de schuldeiser direct recht heeft op vergoeding van deskundigenkosten. Dat is bij wanprestatie daarom pas het geval als er in verzuim is gesteld.
Voor een regresnemer is dat weer anders. Jegens hem is niet onrechtmatig gehandeld,
hij kan niet vorderen uit 6:162 BW vanwege gebrek aan relativiteit (art. 6:163
BW Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm
niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden).
De regresnemer heeft in beginsel alleen een vorderingsrecht voor de door hem
betaalde schade, en niet voor schade wegens het niet nakomen van een verbintenis.
Dat vorderinsrecht blijft bij de gene wiens oorspronkelijke schade het betreft.
Derhalve treedt verzuim jegens de regresnemer niet automatisch in en kan verdedigd
worden dat in verzuim gesteld zal moeten worden.
Daaruit vloeit voort dat administratiekosten eerst wanneer gebrekkig wordt gepresteerd
door de aansprakelijke vergoed zal moeten worden. Dat noemt men de wel de 0
optie bij het sluiten van overeenkomsten over het onderwerp met bijvoorbeeld
regresnemende werkgevers.
Deze kosten behoeven enkel te worden vergoed indien het (voor de belangenbehartiger van) de wederpartij noodzakelijk was om hun vordering verhaald te krijgen. Bij prompte betaling hoeven wij deze kosten dan ook niet te vergoeden. De kosten kunnen forfaitair vergoed worden op basis van de voorgaande tabel, dan wel concreet (zeker bij claims van een behoorlijke omvang). Bij claims van advocaten van wederpartij, wordt door deze advocaten een eigen forfaitair tarief gehanteerd. Bij excessen zou een bevriende advocaat kunnen worden gevraagd om de claim te beoordelen.
Bij vorderingen van regresnemende verzekeraars lijkt het op basis van de wetsgeschiedenis
er op dat de geclaimde kosten niet voor vergoeding ex art. 6:96 B.W. in aanmerking
komen.
Anderzijds bestaat er rechtspraak waaruit blijkt dat rechtsbijstandverzekeraars
de door hun gemaakte kosten ex o.a. art. 284 W.v.K. bij de aansprakelijke partij
kunnen vorderen.
Het bijzondere bij rechtsbijstandsverzekeraars en is dat deze juist alleen subrogeert
in de 6:96 BW schade en andere verzekeraars nu net niet.
Voor claims terzake van andere verzekeraars dan rechtsbijstandverzekeraars kunnen
wij ons vooralsnog op het standpunt stellen, dat deze kosten niet voor vergoeding
in aanmerking komen, zolang jegens hen niet zelfstandig onjuist wordt gehandeld
in de nakoming van de verbintenis voortvloeiend uit het aan hen overgegane vorderingsrecht.
Indien er sprake is van schulddeling, dan dienen de vorderbare buitengerechtelijke
kosten naar rato te worden vergoed, zie art. 6:101 B.W.