Of een goed is verknocht hangt af van de aard van dat goed. Een uitkering VAV voor in de toekomst te derven arbeidsinkomen is naar haar aard een goed dat is verknocht aan de echtgenoot die deze ontvang en valt niet in de gemeenschap voor zover het betrekking heeft op de na-huwelijkse periode.
Verzekeraar heeft begin mei 2004 van klager de mededeling ontvangen dat diens ex- echtgenote niet door hem gemachtigd was kwijting te verlenen voor haar vordering op verzekeraar. Verzekeraar had derhalve moeten weten dat het hem op grond van artikel 3:170 BW niet vrijstond aan de ex-echtgenote zonder verkregen instemming van klager, bijvoorbeeld blijkend uit het medeondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, een betaling te doen ter zake van de aanrijdingschade voorzover de vordering tot vergoeding van deze schade in de ontbonden huwelijksgemeenschap viel.
Voldoende is bewezen dat de levensverzekeringspolis is gekocht met een smartengelduitkering na ongeval. De uitkering is verknocht, de daarmee gekochte verzekering valt daarom niet in de gemeenschap.
Of goederen en schulden ex art. 1:94 lid 3 BW verknocht zijn aan één der echtgenoten hangt af van de aard van het goed of de schuld. (HR 23-12-1988, NJ 89, 700). De vordering voor smartegeld is naar de aard bestemd voor compensatie van het leed dat de vrouw heeft en zal ondergaan. De materiële schade strekt tot vervanging van arbeidsinkomsten die de vrouw na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap zal derven. Deze vorderingen zijn naar de aard verknocht aan de persoon.
Zie ook Hof Amsterdam 28-3-1996, NJ kort, 96, 56
De ontvangen vergoeding voor smartegeld en verlies arbeidsvermogen zijn verknocht aan de persoon en vallen niet in de gemeenschappelijke boedel.
Vordering uit levensverzekering die in ontbonden en onverdeelde huwelijksgoederengemeenschap valt. Bevoegdheid deelgeno(o)t(en) tot aannemen van de uitkering. Bevrijdende betaling aan degene die krachtens betalingsbeding in verzekeringsovereenkomst inningsbevoegd is.
Het gaat hier om een recht op een levensverzekeringsuitkering dat in een ontbonden en onverdeelde huwelijksgoederengemeenschap valt. Er is derhalve sprake van een "aan de gemeenschap verschuldigde prestatie" als bedoeld in art. 3:170 lid 2 BW.
Eiseres tot cassatie, die verzekeringneemster, verzekerde en begunstigde voor de uitkering is, is slechts gezamenlijk met de overige deelgenoten in de gemeenschap bevoegd tot het aannemen van de uitkering. De andersluidende regel van HR 3 febr. 1967, NJ 1967, 441 heeft geen gelding meer.
Een beding in een overeenkomst waarbij een bepaalde persoon is aangewezen als degene aan wie de ingevolge deze overeenkomst te verrichten betalingen moeten worden gedaan, levert een "redelijke grond" in de zin van art. 6:34 BW op, waarop de schuldenaar zonder tot enig nader onderzoek te zijn gehouden mag afgaan. Hij heeft, zulks doende, bevrijdend betaald, ook als deze persoon achteraf blijkt toen deelgenoot in een ontbonden huwelijksgemeenschap te zijn geweest. Dit is slechts anders wanneer de schuldenaar ten tijde van die betaling wist of op grond van een tijdige mededeling van de andere deelgenoot of diens erfgenamen had behoren te begrijpen dat degene die door het beding is aangewezen, jegens die anderen niet tot het ontvangen van de betaling bevoegd was