NEDERLANDSE RICHTLIJNEN VOOR DE BEPALING VAN
NEUROLOGISCHE AANDOENINGEN
door de Nederlandse Vereniging veer Neurologie
1995
NEDERLANDSE RICHTLIJNEN VOOR DE BEPALING VAN INVALIDITEIT BLT NEUROLOGISCHE AANDOENINGEN
Uitgegeven door de Nederlandse Vereniging voor Neurologie
Voorwoord
Hoofdstuk 1: Het bepalen van invaliditeit door neurologische aandoeningen
1.1. Uitgangspunten
en begripsbepalingen
1.2. Procedure
1.3. Vaak
voorkomende vraagstellingen
Hoofdstuk
2: Aandoeningen van het centrale zenuwstelsel
A. Stoornissen van het geïntegreerde mentale functioneren
B. Stoornissen in het taalgebruik
C. Emotionele stoornissen en gedragsstoornissen
D. Blijvende stoornissen in de helderheid van het bewustzijn
E. Episodische neurologische aandoeningen
F. Stoornissen van het staan en lopen
G. Stoornissen van het gebruik van de bovenste ledematen
H. Stoornissen van de ademhaling
I. Stoornissen van de blaasfunctie J. Stoornissen van de anorectale functie K. Stoornissen van de seksuele functie Hoofdstuk 3: Aandoeningen van het perifere zenuwstelsel
A. Stoornissen van de hersenzenuwen
B. Stoornissen van de spinale zenuwen en hun wortels
C. Stoornissen van de ledematen door buitengewone
pijn of sym-
pathische stoornissen
D. Stoornissen van hoofd, nek en romp door
buitengewone pijn
of sympathische stoornissen
Hoofdstuk 4: Na traumata persisterende syndromen s A. Het postcommotionele syndroom
B. Het postwhiplash-syndroom
C. Posttraumatische dystrofie
D. De posttraumatische lumbosacrale discushernia
Hoofdstuk 5: Pijn en invaliditeit
VOORWOORD BIJ DE TWEEDE EDITIE
Het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie heeft in 1987 een commissie ingesteld voor de invaliditeitsschaal. Aanleiding daartoe waren suggesties van de zijde van medisch adviseurs van verzekeringsmaatschappijen om te komen tot een Nederlandse invaliditeitsschaal en suggesties van sommige neurologen die regelmatig expertises verrichten om onvolkomenheden in de meestal gehanteerde richtlijnen van de American Medical Association (AMA) te verbeteren.
In 1991 is door de Vereniging de eerste editie uitgegeven van de Nederlandse Richtlijnen voor de Bepaling van Invaliditeit bij Neurologische Aandoeningen. Bij het gebruiken daarvan is een aantal problemen gerezen die in de nieuwe uitgave zo veel mogelijk ondervangen zijn.
Zoals in de eerste uitgave is benadrukt is ervoor gekozen aansluiting te zoeken bij de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de AMA, omdat dit de invaliditeitsschaal is die in ons land al jaren in gebruik is en die de invali-diteitsschalen van andere Europese landen goeddeels verdrongen heeft. Bij de verschijning van de vierde editie van de AMA-richtlijnen dienden ook de richtlijnen voor de Nederlandse neurologen aangepast te worden.
Het praktisch hanteren van de richtlijnen van de A.M.A. geeft voor neurologen de nodige problemen omdat de neurologische aandoeningen verspreid staan beschreven over verschillende hoofdstukken dan wel de invaliditeitsbepaling voor deze aandoeningen in sommige gevallen niet los te zien is van die op ander vakgebied. Dit geldt met name voor de vierde druk van de AMA-richtlijnen, als beoordeling gewenst wordt volgens het zogenaamde 'Diagnosis-Related Estimates'-model. Daarbij worden bijvoorbeeld bij letsels van de wervelkolom neurologische en orthopedische gegevens op een zodanige wijze met elkaar vermengd dat de beoordeling naar vakgebied, zoals hier te lande gebruikelijk, uitermate bemoeilijkt wordt.
Ook is het storend dat passages en illustraties met leerboek-karakter door de eigenlijke tekst zijn verspreid. Een meer compacte en overzichtelijke compilatie van de regels, die voor de neuroloog van belang zijn, verdient de voorkeur. De commissie heeft in sommige gevallen de in de vierde druk van de AMA-richtlijnen genoemde percentages bijgesteld om redenen van billijkheid dan wel omdat er tegenstrijdigheden werden ontdekt.
Voor het vaststellen van invaliditeitspercentages bij aandoeningen, waarbij pijn een belangrijke en soms uitsluitende rol speelt, geven de A.M.A.- richtlijnen onvoldoende houvast. Dit geldt met name voor klachten en verschijnselen die persisteren na sommige ongevalsletsels, zoals het postcommotionele syndroom, het postwhiplash-syndroom, de posttraumatische dystrofie en de traumatisch veroorzaakte lumbale hernia. Hierin is thans voorzien.
Opgemerkt dient te worden dat de commissie zich bij het aangeven van de percentages invaliditeit zo strikt mogelijk gehouden heeft aan somatische gegevenheden. De invloed van de somatische invaliditeit op het psychosociaal functio-
1995/2
neren met alle maatschappelijke gevolgen daarvan is buiten beschouwing gelaten. Voor zover beoordeling daarvan gevraagd wordt - hetgeen in zaken van wettelijke aansprakelijkheid regelmatig voorkomt - dienen deskundigen van andere disciplines geraadpleegd te worden.
De commissie zal het ook nu weer op prijs stellen op de hoogte te worden gebracht van problemen, die zich bij toepassing van deze richtlijnen voordoen. Reacties kunnen worden gericht aan het secretariaat van de Vereniging.
Utrecht, april 1995 De Invaliditeitscommissie,
prof.dr. B.J.J. Ansink
dr. JJ. Jansen
dr. J.F. Mirandolle
P.M.G.A.W. Mulkens
dr. G. Schouwink
dr. E.Ch. Wolters
dr. G.K. van Wijngaarden
1995/3
HOOFDSTUK l
HET BEPALEN VAN INVALIDITEIT DOOR NEUROLOGISCHE AANDOENINGEN
1.1. Uitgangspunten en begripsbepalingen
Onder invaliditeit wordt verstaan een blijvende functiestoornis als gevolg van een aangeboren afwijking, een ziekte of een ongeval. Afhankelijk van welk deel van het lichaam is getroffen wordt het functie verlies uitgedrukt in een percentage verlies van het betreffende onderdeel van het lichaam (extremiteiten, zintuigen) of van de mens als geheel (inwendige organen, wervelkolom, centraal zenuwstelsel)
Een functiestoornis kan leiden tot beperkingen voor:
- Het algemeen dagelijks leven: het gaat dan om handelingen die iedereen
moet kunnen verrichten om zelfstandig te kunnen leven, met name het gebruiken van voedsel en drank, het zich kleden, de zelfverzorging, het zich verplaatsen, de communicatie en het gebruiken van de gewone dagelijkse voorzieningen.
- De beroepsbezigheden: we spreken dan over arbeidsongeschikt-
heid.
Een percentage arbeidsongeschiktheid kan alleen worden vastgesteld door te bepalen welke handelingen iemand wel en niet kan en mag verrichten (de "medische beperkingen voor arbeid") en vervolgens ar-beidsdeskundig na te gaan in hoeverre de uitgesloten handelingen of werkomstandigheden deel uitmaken van het eigen werk van de betrokken persoon of eventuele "passende arbeid".
- Het beoefenen van hobby's/recreatie.
1.2. De procedure bij het vaststellen van een percentage invaliditeit.
De stappen die kunnen worden onderscheiden zijn de volgende.
1) Het neurologisch onderzoek.
Volgens de gangbare neurologische methoden en inzichten worden de aard en de mate van neurologische afwijkingen vastgesteld en de bevindingen worden duidelijk gespecificeerd.
Door eigen anamnese, eventueel ook hetero-anamnese, eigen lichamelijk onderzoek en verwerving en bestudering van gegevens van andere artsen en
1995/4
eventueel andere betrokkenen omtrent het beloop van de verschijnselen en verrichte onderzoekingen vanaf het begin van de aandoening wordt een oordeel gevormd over de aandoening van het zenuwstelsel en/of andere omstandigheden en invloeden waardoor de bestaande klachten en verschijnselen worden geconditioneerd.
De deskundigheid, zorgvuldigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de onderzoeker zijn van bijzonder belang. Zo nodig worden andere deskundigen geraadpleegd en aanvullende onderzoekingen geëntameerd. In de verslaggeving dient duidelijk te worden aangegeven welke feiten en inzichten omtrent het medisch beloop van anderen afkomstig zijn.
2) Het vaststellen van functiestoornissen.
Bij het neurologisch onderzoek gevonden afwijkingen worden zo nauwkeurig mogelijk beoordeeld naar de mate van stoornis van het betrokken systeem.
Meestal zal een neurologische diagnose kunnen worden gesteld en zal een functiestoornis kunnen worden verklaard door de neurologische aandoening. Ook heeft men dan enig houvast met betrekking tot de prognose. In sommige gevallen blijft de precieze aard van de neurologische aandoening onbekend, terwijl het wel mogelijk is de aard en mate van een functiestoornis vast te stellen.
3) Het vaststellen van een percentage invaliditeit.
In de hier volgende richtlijnen wordt telkens bij de verschillende functiestoornissen een gradatie gegeven van de ernst van de stoornis. Met iedere graad van ernst correspondeert een percentage invaliditeit, vaak met een omschreven marge. De bepaling van de ernst van de stoornis geschiedt zo veel mogelijk op grond van de bevindingen bij onderzoek. Voor zover dat niet mogelijk is dient gekeken te worden naar het heteroanamnestisch geverifieerde functioneren van de betrokkene.
In sommige gevallen vermeldt de lijst een percentage invaliditeit van de gehele persoon, in andere gevallen een percentage functievermindering van een extremiteit. Omrekening van een percentage van een extremiteit tot een percentage van de gehele persoon geschiedt met de daarvoor bestemde conversietabellen.
1.3. Enige vaak voorkomende vraagstellingen.
1) Het causale verband tussen de medische toestand van een onderzochte persoon en een bepaald ongeval of een ziekte maakt vaak deel uit van de vraagstelling. In de meeste gevallen kan daarop een goed gefundeerd en eenduidig antwoord worden gegeven. In sommige gevallen zal men slechts de mate van waarschijnlijkheid kunnen aangeven en moeten verwijzen naar literatuur over de mogelijke samenhang.
In sommige gevallen moet men aannemen dat de bestaande klachten en afwijkingen multiconditioneel zijn bepaald in die zin dat de onderhavige
1995/5
ziekte of het onderhavige ongeval alleen onvoldoende is om deze klachten en afwijkingen te veroorzaken. Vooral bij klachten met belangrijke subjectieve momenten, zoals chronische pijn en niet lang kunnen volhouden van een activiteit, kunnen de individuele geaardheid, ontwikkelingsgang en actuele situatie van de betrokken persoon de klachten mede bepalen. In sommige gevallen is aantoonbaar dat reeds voor het begin van de onderhavige ziekte of het ongeval dezelfde klachten bestonden, echter niet in dezelfde vorm of mate. Dan gaat het om eventuele verergering van de klachten en afwijkingen door de ziekte of het ongeval. Indien de medische toestand multiconditioneel is bepaald, begint men met de bestaande functiestoornis(sen) en de daaruit voortvloeiende invaliditeit vast te stellen. Daarna schat men voor welk gedeelte de ziekte of het ongeval in kwestie de conditionerende factor moet worden geacht en men modificeert het percentage invaliditeit dienovereenkomstig.
2) Het blijvende karakter van de vastgestelde functiestoornis of invaliditeit is in veel gevallen wel, maar in andere gevallen niet te bepalen op het moment van het onderzoek. Er bestaat hier een spanningsveld tussen de wenselijkheid (c.q. juridische noodzaak) binnen een bepaalde termijn over te gaan tot de afwikkeling van de zaak, en de beperkte mogelijkheid van de medische prognostiek. Om de vraagsteller zo veel mogelijk tegemoet te komen kan men stellen dat de voorhanden gegevens geen voorspelling toelaten, maar dat het redelijk is, gezien de ervaring met vergelijkbare gevallen, aan te nemen dat..., of woorden van gelijke strekking.
1995/6
HOOFDSTUK 2
AANDOENINGEN VAN HET CENTRALE ZENUWSTELSEL
Aandoeningen van de hersenen en van het ruggemerg kunnen leiden tot stoornissen van functies, die hieronder worden samengevat in een aantal categorieën. Deze leiden ieder voor zich tot een bepaalde mate van invaliditeit. De percentages functieverlies hebben betrekking op de gehele mens.
Indien er stoornissen bestaan in meer dan één categorie
wordt voor de hieronder
genoemde
categorieën A tot en met D het hoogste percentage aangehouden.
Indien
er ook stoornissen bestaan in de overige categorieën wordt het totale
percentage berekend met
behulp van de combinatietabel (zie blz. 13)
Indien er tengevolge van de door lesies in het centrale motorische systeem ver- oorzaakte aandoeningen secundaire veranderingen zijn opgetreden, zoals contracturen en inacriviteitsatrofie worden deze secundaire veranderingen niet geëvalueerd met een extra percentage invaliditeit, omdat zij geacht worden verdisconteerd te zijn in de aangegeven percentages.
Stoornissen van de hersenzenuwen worden behandeld in hoofdstuk 3, paragraaf A.
A. Stoornissen van het geïntegreerde mentale functioneren
Deze stoornissen hebben betrekking hebben op het cognitief en praktisch functioneren, voor zover veroorzaakt door een hersenbeschadiging.
1.
Er bestaat enige mate van stoornis, maar de
meeste voorheen gebruikelijke
activiteiten
van het dagelijkse leven en het maatschappelijk verkeer zijn
zelfstandig
mogelijk met min of meer hinder of tekortkomingen l -
14%
2.
De stoornissen maken voor de meeste activiteiten van het dagelijks
leven en
het maatschappelijk verkeer leiding of
toezicht nodig 15 - 29%
3.
Activiteiten van het dagelijkse leven en het
maatschappelijk verkeer zijn
uitsluitend
mogelijk onder voortdurende begeleiding en toezicht thuis of in
een
instituut 30
- 49%
4.
De mogelijkheid voor zichzelf te zorgen ontbreekt volledig 50 - 70%
B. Stoornissen in het taalgebruik
Met deze stoornissen worden uitsluitend die bedoeld, welke veroorzaakt zijn door hersenbeschadiging.
1.
Er bestaat een minimale stoornis in het
begrijpen en produceren van taai
symbolen
in het dagelijks leven l - 9%
2.
Er bestaat een matig ernstige belemmering in
het begrijpen en produceren
van
taaisymbolen in het dagelijks leven 10 - 24%
3.
Het begrijpen van taalsymbolen is onmogelijk;
er worden slechts onbegrij
pelijke
of onaangepaste taaisymbolen geproduceerd 25 - 39%
4.
Communiceren en het begrijpen van
taalsymbolen is onmogelijk 40 - 60%
1995/7
C. Emotionele stoornissen en gedragsstoornissen
Deze stoornissen hebben betrekking op de regulatie van emotie en gedrag, voor zover veroorzaakt door een hersenbeschadiging. De criteria voor evaluatie zijn identiek aan die welke gelden voor psychiatrisch veroorzaakte emotionele en gedragsstoornissen.
1.
Er bestaat een lichte stoornis in het
dagelijkse sociale en tussenmenselijke
functioneren l - 14%
2.
Er bestaat een matige stoornis in sommige,
maar niet alle aspecten van het
dagelijkse
sociale en tussenmenselijke functioneren 15
- 29%
3.
Er bestaat een ernstige stoornis in bijna
alle aspecten van het dagelijkse
sociale
én tussenmenselijke functioneren 30
- 49%
4.
Er bestaat een ernstige stoornis in het totale
dagelijkse functioneren met
afhankelijkheid
van anderen 50
- 70%
D. Stoornissen in de helderheid van het bewustzijn
Deze stoornissen resulteren in aanhoudend of intermitterend verlies van reageren en communicatie en worden gezien bij stupor, coma en persistent vegetative state. Slaap, epileptische stoornissen of syncope behoren hier niet toe.
1.
Zodanige zich steeds herhalende of permanente
lichte verandering van de
bewustzijnsgraad dat
daardoor de activiteiten van het dagelijks leven gehin
derd worden l - 14%
2.
Zodanige verandering van de bewustzijnsgraad
dat daardoor de mogelijk
heid tot
zelfverzorging en andere
activiteiten van het
dagelijks leven
voortdurend
verminderd zijn 15 - 29%
3.
Subcoma met afhankelijkheid en noodzaak tot
verpleging 30 - 99%
4.
'Persistent vegetative state' of irreversibel coma 100%
E. Episodische neurologische aandoeningen
Deze stoornissen omvatten de diverse manifestaties van epilepsie, narcolepsie, syncope, migraine, clusterheadache en trigeminusneuralgie. Tension-headache en posttraumatische cephalea behoren hier niet toe.
1.
Paroxismale
aandoening welke de dagelijkse activiteiten niet belemmert
maar
een risico is voor de patiënt of wel de dagelijkse activiteiten beïn
vloedt l - 14%
2.
Paroxismale aandoening die sommige
activiteiten van het dagelijkse leven
verhindert 15
- 29%
3.
Ernstige paroxismale aandoening van een zo
grote frequentie dat dagelijkse
activiteiten mogelijk
zijn onder supervisie 30
- 49%
4.
Niet onder controle te brengen paroxismale
aandoening welke de dagelijkse
activiteiten in
ernstige mate verhindert 50 - 70%
Een bijzondere plaats in deze categorie wordt ingenomen door de stoornissen in vigilantie en slaap, voor zover veroorzaakt door een hersenbeschadiging dan wel een langs organische weg ontstane stoornis in de hersenfunctie. De evaluatie daarvan is als volgt:
1995/8
1.
Verminderde waakzaamheid overdag met een
slaappatroon waarbij de pat
iënt
de meeste dagelijkse activiteiten kan uitvoeren l - 9%
2.
Verminderde waakzaamheid overdag waarbij
enige supervisie nodig is voor
het
uitvoeren dagelijkse activiteiten 10 - 19%
3.
Verminderde waakzaamheid overdag die de
dagelijkse activiteiten in be
langrijke
mate verhindert en waarbij supervisie nodig is 20 - 39%
4.
Ernstig verminderde waakzaamheid overdag
waardoor het de patiënt niet
mogelijk
is voor zichzelf te zorgen 40 - 60%
F. Stoornissen van het staan en lopen
Tot deze categorie worden de stoornissen gerekend van het staan en lopen veroorzaakt door beschadigingen van het centrale motorische, sensibele en coördina-torische systeem.
1.
Het gaan staan en lopen zijn mogelijk, doch er
is moeite bij het overeind-
komen
uit een diepere stoel en/of een beperkte actieradius l - 9%
2.
Het zelfstandig gaan staan is mogelijk, maar
het lopen is moeizaam en
slechts
uitsluitend mogelijk op vlak terrein 10 - 19%
3.
Het zelfstandig gaan staan en blijven staan is
nog juist mogelijk, maar het
zelfstandig
lopen niet 20 - 39%
4.
Het gaan staan, blijven staan en/of lopen is
niet mogelijk zonder hulp van
anderen
of mechanische hulpmiddelen 40 - 60%
G. Stoornissen van het gebruik van de bovenste ledematen
De primaire taken van het leven van elke dag zijn afhankelijk van de behendigheid van de dominante bovenste extremiteit. Verlies van het gebruik van deze extremiteit resulteert in de meeste gevallen in een grotere invaliditeit dan wanneer de niet-dominante extremiteit is aangedaan. De niet-dominante extremiteit kan echter in meer of mindere mate de behendigheid van de dominante extremiteit overnemen. Daarom dient de toeslag voor de dominantie in individuele gevallen flexibel te worden toegepast.
De percentages invaliditeit hebben betrekking op de gehele mens. Zij worden weergegeven in het hierna volgende overzicht.
1995/9
Stoornis Niet- Dominant Beide
dominant
1. Het is
mogelijk de hand te ge- 1-4% 1-9% 1-19%
bruiken voor
zelfverzorging,
grijpen en vasthouden, maar fijnere bewegingen zijn moeilijk
2. De
hand kan gebruikt
worden 5-14% 10-24% 20-39%
voor de zelfverzorging, maar het
grijpen en vasthouden is bemoeilijkt en de fijnere bewegingen zijn niet mogelijk
3. De hand kan enigszins gebruikt 15-29% 25-39% 40-79%
worden voor de zelfverzorging,
maar andere handelingen zijn niet mogelijk
4. De hand kan niet gebruikt wor- 30-45% 40-60% >80%
den voor zelfverzorging of ande
re alledaagse handelingen
H. Stoornissen van de ademhaling
Dit betreft stoornissen in de ademhalingsmotoriek, veroorzaakt door aandoeningen van het centrale zenuwstelsel. Deze percentages gelden echter ook voor ademha-lingsstoomissen veroorzaakt door uitval van de nervi thoracales (zie blz. 20)
1.
Spontane ademhaling is mogelijk, maar er is
moeite met activiteiten van
het
dagelijkse leven, die extra inspanning vergen l - 19%
2.
Spontane ademhaling is mogelijk, maar de
activiteiten zijn beperkt tot zit
ten,
staan en lopen over een beperkte afstand 20 - 49%
3.
Spontane ademhaling is mogelijk, alleen bedrust is mogelijk 50 -
89%
4.
Spontane ademhaling is niet mogelijk 90 - 95%
I. Stoornissen van de blaasfunctie
Dit betreft stoornissen in de blaasfunctie in de zin van incontinentie en retentie veroorzaakt door aandoeningen van het centrale zenuwstelsel. Deze percentages gelden echter ook voor blaasfunctiestoornissen veroorzaakt door uitval van de sacrale wortels en/of de N. Pudendus (zie blz. 20)
1.
Er is enige mate van willekeurige controle
maar er is urge-incontinentie
en/of
sporadische incontinentie l
- 9%
2.
Er is een reflexblaas met beperkte capaciteit;
nu en dan onwillekeurige
mictie 10 - 24%
3.
Er is een beperkte reflexactiviteit,
ischuria paradoxa en willekeurige contro
le
is onmogelijk 25 - 39%
4.
Er is noch willekeurige, noch reflectoire controle 40 - 60%
1995/10
J. Stoornissen van de anorectale functie
Dit betreft stoornissen van de defaecatie, in de zin van incontinentie en van retentie, van zowel centrale als perifere oorsprong (zie blz. 20).
1.
Er is reflexactiviteit maar de willekeurige controle is
beperkt l - 19%
2.
Er is reflexactiviteit zonder willekeurige
controle 20 - 39%
3.
Er is geen reflexactiviteit en geen
willekeurige controle 40 - 50%
K. Stoornissen van de seksuele functie
Deze categorie betreft door organische aandoeningen van het zenuwstelsel veroorzaakte stoornissen van de seksuele gewaarwordingen en van de vormveranderingen en de afscheidingen van de genitale organen alsmede van de immissie, zowel van centrale als van perifere oorsprong (zie blz. 20).
1.
Seksuele functie is mogelijk maar met bemoeilijkte
erectie en/of ejaculatie
en
gebrek aan seksuele sensatie l - 9%
2.
Seksuele functie is van reflectore aard zonder seksuele
sensatie 10 - 19%
3.
Seksuele functie en seksuele sensatie zijn
afwezig 20%
1995/11
HOOFDSTUK 3
AANDOENINGEN VAN DE CRANEELE EN SPINAUE ZENUWEN EN HUN WORTELS
A. Stoornissen van de hersenzenuwen
De stoornissen van het zien, horen, evenwicht, slikken en spreken worden in detail behandeld in de schalen voor de oogarts en KNO-arts en als regel door de desbetreffende specialismen gewaardeerd in percentages invaliditeit. In deze paragraaf worden percentages algemene invaliditeit van de gehele persoon vermeld, die geen nadere expertises vergen, indien is voldaan aan de gespecificeerde criteria.
Eenzijdig Dubbelzijdig
Totale uitval
N.Olfactorius 0% 5%
Totale uitval N.Opticus 24% 85%
Totaal onvermogen met twee ogen een
beeld
te zien, maar bij afdekken van een
oog nor
maal beeld 24% 24%
Totale sensibele uitval N.Trigeminus 10% 35%
Essentiële of symptomatische
trigeminusneuralgie 10 - 50% 10 - 75%
Totale motorische uitval
N.Trigeminus 5% 45%
Totale ageusie 3%
Totale motorische uitval N.Facialis 19% 45%
Totale uitval gehoor 6% 35%
Slikken beperkt tot half-vloeibaar l - 19%
beperkt tot vloeibaar 20 - 39%
sonde of gastrostomie noodzakelijk 40 - 60%
Spreken beperkt qua luidheid, articulatie en tempo
tot volledige onverstaanbaarheid (dysartrie) O - 35%
Indien verschillende stoornissen bestaan, bijvoorbeeld zowel sensibele als motorische stoornissen van de N.Trigeminus, worden de percentages gecombineerd volgens de combinatietabel en niet opgeteld (zie blz. 13).
B. Stoornissen van de spinale zenuwen en hun wortels
Deze kunnen leiden tot stoornissen van:
a) sensibele
functies, in de vorm van vermindering of totaal verlies van ge
waarwordingen voor de verschillende soorten van prikkels en in de vorm
van vermeerderde of
veranderde gewaarwordingen, zoals
hyperpathie,
allodynie, pijn,
paresthesieën en dysesthesieën;
b) de
spierkracht (parese, paralyse), waarbij rekening moet worden gehouden
met
de mogelijkheid van compensatie door andere spieren en van het ge
bruik van orthesen en
prothesen;
c) de
vasomotoriek, sudomotoriek, trofiek en eventueel daaruit resulterende
deformiteiten.
1995/12
In de onderstaande tabellen l t/m 5 kunnen de percentages beperking worden gevonden voor de getroffen extremiteit of voor de gehele persoon, ingeval volledige uitval bestaat van de genoemde delen van het perifere zenuwstelsel.
Ingeval een partiële uitval bestaat worden deze percentages verminderd door een vermenigvuldiging toe te passen met percentages, die zijn vermeld in de tabellen A en B.
Ingeval verschillende onderdelen van het perifere zenuwstelsel in eenzelfde extremiteit geheel of ten dele zijn uitgevallen, bepaalt men voor iedere neurale structuur afzonderlijk het percentage beperking, telkens door de graad van sensibele stoornis en de graad van motorische stoornis vast te stellen en de daarbij behorende percentages beperking te combineren.
Vervolgens combineert men de percentages beperking van de verschillende neurale structuren in dezelfde extremiteit. Aldus verkrijgt men het percentage beperking voor die extremiteit als geheel, en dat percentage kan men tenslotte omzetten in een percentage beperking van de gehele persoon volgens tabel la of tabel 2a.
Met de term "combineren" wordt bedoeld: samenvoegen van twee percentages door toepassing van de combinatietabel (bijlage), hetwelk niet overeenkomt met optellen. De combinatietabel berust op de overweging dat, indien meer dan één grond voor invaliditeit bestaat, eerst het grootste percentage wordt toegepast en vervolgens de rest-validiteit (dus minder dan 100%) wordt vermenigvuldigd met het tweede percentage. Eventueel wordt het dan resterende percentage weer vermenigvuldigd met een derde en volgende percentage.
Voorbeeld van de berekening bij partiële uitval:
Door een femurfractuur ontstonden lesies van de N.Peroneus profundus en de
N.Tibialis, met blijvende totale uitval van de sensibiliteit in het gebied van de
N.Suralis, motorische stoornis van de N.Peroneus profundus geschat op 60%
uitval en motorische stoornis van de N. Tibialis geschat op 20% uitval.
De berekening wordt dan:
N.Suralis: totale sensibele uitval zou zijn 2%; in casu wordt dit 100% van 2% =
2% beperking van de onderste extremiteit.
N.peroneus profundus: totale motorische uitval zou zijn 25%; in casu wordt dit
60% van 25% = 15% beperking van de onderste extremiteit.
N.Tibialis: totale motorische uitval zou zijn 35%; in casu wordt dit 20% van
35% = 7% beperking van de onderste extremiteit.
Combinatie: de motorische beperkingen zijn 15% en 7%, waaruit volgens de combinatietabel resulteert: 21%. Dit moet worden gecombineerd volgens dezelfde tabel met 2% voor de sensibele uitval. Daaruit resulteert 23% als totale beperking van de onderste extremiteit.
Conversie: 23% beperking van de onderste extremiteit = 9% beperking van de gehele persoon.
1995/13
N.B. De percentages, genoemd in de tabellen A en B zijn vermenigvuldigings-percentages voor de berekening bij partiële uitval en drukken dus geen percentages beperkingen van de extremiteit of de gehele persoon uit.
Bij de gradering van de sensibele functies is rekening gehouden met de invloed van pijn op het functioneren van/met de betrokken structuur. In uitzonderlijke gevallen kunnen de aard en de ernst van de pijn, uitgaande van een bepaalde structuur, zodanig zijn dat niet alleen de functie van deze structuur is gestoord, maar daarenboven een ongestoord gebruik van andere structuren geheel of gedeeltelijk wordt verhinderd.
Voor deze categorie van buitengewone stoornissen door pijn (bijvoorbeeld sommige gevallen van causalgie, neuroom, neurinoom, fantoompijn) is een aparte tabel samengesteld (Tabellen 4 en 5, blz. 21 en 22).
Stoornissen van de vasomotoriek, sudomotoriek en trofiek geven in de meeste gevallen niet meer beperkingen van de functie dan er zonder die stoornissen reeds zouden zijn. In uitzonderlijke gevallen kunnen echter de aard en de ernst van deze stoornissen buitengewoon zijn en aanleiding geven tot stoornissen van grotere omvang (bijvoorbeeld bij posttraumatische dystrofie). In die gevallen wordt een percentage vastgesteld aan de hand van de Tabellen 4 of 5 (blz. 21 en 22).
In alle gevallen van stoornissen in een extremiteit dient het percentage functiebeperking van die extremiteit eerst te worden berekend door combinatie van verschillende deel-percentages betreffende de extremiteit (bijvoorbeeld totale uitval van de N.Ulnaris en partiële sensibele stoornis van de N.Medianus, uitgedrukt in percentages van de bovenste extremiteit, alsmede een percentage op grond van orthopedische afwijkingen) en daarna volgt pas conversie naar een percentage beperking van de gehele persoon.
Voor zover afwijkingen in stand en beweeglijkheid van gewrichten en spieratrofie voortvloeien uit perifere zenuwletsels, wordt daarmee geen rekening gehouden bij het vaststellen van de totale percentages.
1995/14
Tabel A.
Gradering van sensibele stoornissen.
Graad 1. Geen vermindering van gewaarwordingen, geen
abnormale gewaar
wordingen
en geen pijn 0%
Graad 2. Vermindering van gewaarwordingen met of zonder abnormale gewaarwordingen of pijn die tijdens activiteit wordt vergeten l - 25%
Graad 3. Vermindering van gewaarwordingen met of
zonder abnormale ge
waarwordingen
of pijn die activiteit stoort 26 - 60%
Graad 4. Vermindering van gewaarwordingen met of
zonder abnormale ge
waarwordingen
of pijn die activiteit kan verhinderen 61 - 80%
Graad 5. Vermindering van gewaarwordingen met
abnormale gewaarwordingen
en ernstige pijn die activiteit verhindert 81 - 95%
Tabel B.
Gradering van spierfunctie (als maat voor motorische stoornis)
Graad 5. Volledig bewegingsbereik tegen zwaartekracht en tegen volle
weer
stand 0%
Graad 4. Volledig bewegingsbereik tegen zwaartekracht en tegen enige
weer
stand l - 25%
Graad 3. Volledig bewegingsbereik tegen zwaartekracht alleen, zonder
weer
stand 26- 50%
Graad 2. Volledig
bewegingsbereik als de beweging wordt uitgevoerd met uit
schakeling van de zwaartekracht 51 - 75%
Graad 1. Enige spiercontractie, maar geen bewegingseffect 76 - 99%
Graad 0. Geen spiercontractie 100%
1995/15
Tabel l
Eenzijdige stoornissen betreffende de bovenste extremiteit
Maximum percentage |
Maximum percentage |
Maximum percentage |
beperking |
beperking |
beperking |
door |
door |
van |
sensibele |
motorische |
de arm |
stoornis |
stoornis |
|
Wortel C5 5 |
30 |
34 |
Wortel C6 8 |
35 |
40 |
Wortel C7 5 |
35 |
38 |
Wortel C8 5 |
45 |
48 |
Wortel Thl 5 |
20 |
24 |
N. Axillaris 5 |
35 |
38 |
N. Pectoralis 0 |
5 |
5 |
N. Dorsalis scapulae 0 |
5 |
5 |
N. Thoracalis longus 0 |
15 |
15 |
N. Cutaneus antebrachii medialis 5 |
0 |
5 |
N. Cutaneus brachii medialis 5 |
0 |
5 |
R. Interosseus anterior brachii 0 |
15 |
15 |
N. Medianus boven midden |
|
|
onderarm 38 |
44 |
65 |
N. Medianus onder midden |
|
|
onderarm 38 |
10 |
44 |
tak naar radiale zijde duim 7 |
0 |
7 |
tak naar ulnaire zijde duim 11 |
0 |
11 |
tak naar radiale zijde dig.2 5 |
0 |
5 |
tak naar ulnaire zijde dig.2 4 |
0 |
4 |
tak naar radiale zijde dig.3 5 |
0 |
5 |
tak naar ulnaire zijde dig.3 4 |
0 |
4 |
tak naar radiale zijde dig.4 2 |
0 |
2 |
N. Musculocutaneus 5 |
25 |
29 |
N. Radialis van proximaal tot |
|
|
en met de triceps-tak 5 |
55 |
57 |
N. Radialis distaal van de |
|
|
triceps-tak 5 |
40 |
43 |
N. Subscapularis 0 |
5 |
5 |
N. Suprascapularis 0 |
15 |
15 |
N. Thoracodorsalis 0 |
10 |
10 |
N. Ulnaris boven midden |
|
|
onderarm 7 |
46 |
50 |
N. Ulnaris onder midden |
|
|
onderarm 7 |
35 |
40 |
tak naar ulnaire zijde dig.4 2 |
0 |
2 |
tak naar radiale zijde dig.5 2 |
0 |
2 |
tak naar ulnaire zijde dig.5 3 |
0 |
3 |
Tabel la
Conversie van percentages voor de arm naar de gehele persoon
Percentage beperking van de arm uitgedrukt in percentage beperking van de gehele persoon.
Arm = Gehele persoon
Arm = Gehele persoon
Arm = Gehele persoon
Arm = Gehele persoon
0 = |
0 |
26 |
= 16 |
51 |
= |
31 |
76 |
= |
46 |
1 = |
1 |
27 |
= 16 |
52 |
= |
31 |
77 |
= |
46 |
2 = |
1 |
28 |
= 17 |
53 |
= |
32 |
78 |
= |
47 |
3 = |
2 |
29 |
= 17 |
54 |
= |
32 |
79 |
= |
47 |
4 = |
2 |
30 |
= 18 |
55 |
= |
33 |
80 |
= |
48 |
5 = |
3 |
31 |
= 19 |
56 |
= |
34 |
81 |
= |
49 |
6 = |
4 |
32 |
= 19 |
57 |
= |
34 |
82 |
= |
49 |
7 = |
4 |
33 |
= 20 |
58 |
= |
35 |
83 |
= |
50 |
8 = |
5 |
34 |
= 20 |
59 |
= |
35 |
84 |
= |
50 |
9 = |
5 |
35 |
= 21 |
60 |
= |
36 |
85 |
= |
51 |
10 = |
6 |
36 |
= 22 |
61 |
= |
37 |
86 |
= |
52 |
11 = |
7 |
37 |
= 22 |
62 |
= |
37 |
87 |
= |
52 |
12 = |
7 |
38 |
= 23 |
63 |
= |
38 |
88 |
= |
53 |
13 = |
8 |
39 |
= 23 |
64 |
= |
38 |
89 |
= |
53 |
14 = |
8 |
40 |
= 24 |
65 |
= |
39 |
90 |
= |
54 |
15 = |
9 |
41 |
= 25 |
66 |
= |
40 |
91 |
= |
55 |
16 = |
10 |
42 |
= 25 |
67 |
= |
40 |
92 |
= |
55 |
17 = |
10 |
43 |
= 26 |
68 |
=: |
41 |
93 |
= |
56 |
18 = |
11 |
44 |
= 26 |
69 |
= |
41 |
94 |
= |
56 |
19 = |
11 |
45 |
= 27 |
70 |
= |
42 |
95 |
= |
57 |
20 = |
12 |
46 |
= 28 |
71 |
= |
43 |
96 |
= |
58 |
21 = |
13 |
47 |
= 28 |
72 |
= |
43 |
97 |
= |
58 |
22 = |
13 |
48 |
= 29 |
73 |
= |
44 |
98 |
= |
59 |
23 = |
14 |
49 |
= 29 |
74 |
= |
44 |
99 |
= |
59 |
24 = |
14 |
50 |
= 30 |
75 |
=: |
45 |
100 |
= |
60 |
25 = |
15 |
|
|
|
|
|
|
|
|
1995/17
Tabel 2
Eenzijdige stoornissen betreffende de onderste extremiteit
Maximum percentage beperking door sensibele stoornis |
Maximum percentage beperking door motorische stoornis |
Maximum percentage beperking van het been |
Wortel LI |
3 |
0 |
3 |
Wortel L2 |
5 |
0 |
5 |
Wortel L3 |
5 |
20 |
24 |
Wortel L4 |
5 |
34 |
37 |
Wortel L5 |
5 |
37 |
40 |
Wortel SI |
5 |
20 |
24 |
Wortel S2 |
5 |
35 |
39 |
N. Femoralis van proximaal tot |
|
|
|
en met tak naar iliopsoas |
5 |
37 |
40 |
N. Femoralis distaal van tak |
|
|
|
naar iliopsoas |
5 |
30 |
34 |
N. Saphenus |
5 |
0 |
5 |
N. Genitofemoralis |
5 |
0 |
5 |
N. Glutealis superior |
0 |
62 |
62 |
N. Glutealis inferior |
0 |
37 |
37 |
N. Cutaneus femoris lateralis N. Obturatorius |
2 0 |
0 , 7 |
„W*" 7 |
N. Cutaneus femoris posterior N. Ischiadicus
|
5 17 |
„ t I«M 0 , ,<^{ 15 f |
5 79 |
N. Peroneus communis |
5 |
' 42 |
45 |
N. Peroneus profundus hoog |
0 |
37 |
40 |
N. Peroneus profundus laag |
0 |
5 |
5 |
N. Peroneus superficialis |
5 |
10 |
14 |
N. Tibialis boven de knie |
15 |
35 |
45 |
N. Tibialis t.h.v. de knie |
15 |
25 |
33 |
N. Tibialis laag onderbeen |
15 |
15 |
28 |
N. Plantaris lateralis |
5 |
5 |
10 |
N. Plantaris medialis |
5 |
5 |
10 |
N. Suralis |
2 |
0 |
2 |
Tabel 2a
Conversie van percentages voor het been naar de gehele persoon
Percentage beperking van het been uitgedrukt in percentage beperking van de gehele persoon.
Been = Been = Been = Been =
Gehele persoon Gehele persoon Gehele persoon Gehele persoon
0 |
= |
0 |
26 |
= |
10 |
51 |
= |
20 |
76 |
= 30 |
1 |
= |
0 |
27 |
= |
11 |
52 |
= |
21 |
77 |
= 31 |
2 |
= |
1 |
28 |
= |
11 |
53 |
= |
21 |
78 |
= 31 |
3 |
= |
1 |
29 |
= |
12 |
54 |
= |
22 |
79 |
= 32 |
4 |
= |
2 |
30 |
= |
12 |
55 |
= |
22 |
80 |
= 32 |
5 |
= |
2 |
31 |
= |
12 |
56 |
= |
22 |
81 |
= 32 |
6 |
= |
2 |
32 |
= |
13 |
57 |
= |
23 |
82 |
= 33 |
7 |
= |
3 |
33 |
= |
13 |
58 |
= |
23 |
83 |
= 33 |
8 |
= |
3 |
34 |
= |
14 |
59 |
= |
24 |
84 |
= 34 |
9 |
= |
4 |
35 |
= |
14 |
60 |
= |
24 |
85 |
= 34 |
10 |
= |
4 |
36 |
= |
14 |
61 |
=: |
24 |
86 |
= 34 |
11 |
= |
4 |
37 |
=: |
15 |
62 |
^ |
25 |
87 |
= 35 |
12 |
= |
5 |
38 |
= |
15 |
63 |
== |
25 |
88 |
= 35 |
13 |
= |
5 |
39 |
= |
16 |
64 |
= |
26 |
89 |
= 36 |
14 |
= |
6 |
40 |
= |
16 |
65 |
= |
26 |
90 |
= 36 |
15 |
= |
6 |
41 |
= |
16 |
66 |
= |
26 |
91 |
= 36 |
16 |
= |
6 |
42 |
= |
17 |
67 |
=: |
27 |
92 |
= 37 |
17 |
= |
7 |
43 |
= |
17 |
68 |
n |
27 |
93 |
= 37 |
18 |
= |
7 |
44 |
= |
18 |
69 |
= |
28 |
94 |
= 38 |
19 |
= |
8 |
45 |
= |
18 |
70 |
= |
28 |
95 |
= 38 |
20 |
= |
8 |
46 |
= |
18 |
71 |
= |
28 |
96 |
= 38 |
21 |
= |
8 |
47 |
= |
19 |
72 |
= |
29 |
97 |
= 39 |
22 |
= |
9 |
48 |
= |
19 |
73 |
=: |
29 |
98 |
= 39 |
23 |
= |
9 |
49 |
= |
20 |
74 |
=: |
30 |
99 |
= 40 |
24 |
= |
10 |
50 |
= |
20 |
75 |
= |
30 |
100 |
= 40 |
25 |
= |
10 |
|
|
|
|
|
|
|
|
1995/19
Tabel 3
Stoornissen betreffende het hoofd, de nek en de romp
Maximum percentage beperking door sensibele stoornis |
Maximum percentage beperking door motorische stoornis |
Maximum percentage beperking van de hele persoon |
||||
kJVVJ Wortel C2 |
VSJ.JLUt3 1 |
t3lV/WAjLl.Kt) 0 |
1 |
|||
Wortel C3 |
2 |
0 |
2 |
|||
Wortel C4 eenzijdig |
2 |
5 |
7 |
|||
Wortel C4 dubbelzijdig |
4 |
50 |
52 |
|||
N. Occipitalis maior |
2 |
0 |
2 |
|||
N. Occipitalis minor |
2 |
0 |
2 |
|||
N. Auricularis magnus |
2 |
0 |
2 |
|||
N. Accessorius |
0 |
15 |
15 |
|||
N. Phrenicus |
0 |
5 |
5 |
|||
N. Phrenicus dubbelzijdig |
0 |
50 |
50 |
|||
NN. Thoracales |
zie hfdst.2: |
stoornissen |
van de ademhaling |
|||
N. Iliohypogastricus |
3 |
0 |
3 |
|||
N. Ilioinguinalis |
5 |
0 |
5 |
|||
N. Coccygeus |
5 |
0 |
5 |
|||
N. Pudendus en Wortel S3-S5 |
zie hfdst.2: |
stoornissen |
van blaas, rectum en |
|||
|
genitaliën |
|
|
|||
Tabel 4
Stoornissen van de ledematen door buitengewone pijn of sympathische stoornissen
Deze tabel kan uitsluitend worden toegepast in gevallen waarin is voldaan aan ieder van de volgende vereisten:
a)
het staat vast dat de buitengewone pijnsensaties of sympathische
stoornissen wor
den veroorzaakt door een sensibele
functiestoornis van één of meer perifere zenu
wen dan wel de wortels daarvan of de bijbehorende plexus;
b)
de buitengewone pijnsensaties of
sympathische stoornissen leiden tot beperkingen
ook van andere structuren of functies;
c)
de beperkingen worden uitsluitend gewaardeerd
voor zover deze voortvloeien uit
de
lichamelijke aandoening en niet voor zover de subjectieve wijze van beleven,
wijzen
van gedrag, interacties met anderen, sociale of materiële factoren leiden tot
vermindering van de motivatie en de inzet om de resterende functiemogelijkheden
te
benutten.
De percentages hebben betrekking op beperkingen van de gehele persoon.
4.1 Het is mogelijk de arm en/of hand te gebruiken voor
zelfverzorging, grijpen en
vasthouden; de fijnere bewegingen zijn moeilijk; de maximale kracht en
de duur
zaamheid van de maximale kracht zijn
verminderd voor:
a. de dominante hand O - 10%
b. de niet-dominante hand O - 5%
c. beide handen O - 15%
4.2 Zelfverzorging, grijpen en vasthouden met arm
en/of hand zijn
met enige moeite mogelijk; fijnere
bewegingen zijn niet mogelijk
met:
a. de dominante hand 10 - 25%
b. de niet-dominante hand 5 - 15%
c. beide handen 15 - 40%
4.3 Gebruiksmogelijkheid van arm en hand enigermate
aanwezig; enige
aspecten van zelfverzorging zijn
niet zelfstandig mogelijk met:
a. de dominante hand 25 - 35%
b. de niet-dominante hand 15 - 25%
c. beide handen 40 - 80%
4.4 Zelfverzorging met een arm en/of hand is
onmogelijk; de
gebruiksmogelijkheid is afwezig van:
a. de dominante hand 35 - 60%
b. de niet-dominante hand 25 - 40%
c. beide handen 85%
4.5 Gaan staan, overeind komen, staan en lopen zijn
mogelijk.
Lopen bij hoogte verschil, op treden en trappen en over
afstanden is bemoeilijkt O - 20%
4.6 Gaan staan, overeind komen, staan zijn mogelijk.
Lopen is met
moeite mogelijk. De loopafstand is beperkt en varieert. Lopen
met hoogteverschil is onmogelijk 20 - 40%
4.7 Gaan staan is mogelijk. Blijven staan is met moeite mogelijk.
Lopen is onmogelijk 40 - 60%
4.8. Los blijven staan is onmogelijk zonder orthese of hulp van
van anderen 60 - 65%
1995/21
Tabel 5
Stoornissen van het hoofd, de nek en de romp door buitengewone pijn of sympathische stoornissen
Deze tabel kan uitsluitend worden toegepast in gevallen, waarin is voldaan aan ieder van de volgende criteria:
a)
het staat vast dat de buitengewone
pijnsensaties of sympathische stoornis
sen
worden veroorzaakt door een sensibele functiestoornis van een of
meerdere
craniële c.q. perifere zenuwen dan wel de wortels daarvan of de
bijbehorende
plexus;
b)
de
buitengewone pijnsensaties of
sympathische stoornissen, leiden tot
beperkingen
ook van andere structuren en functies;
c)
de beperkingen worden uitsluitend
beoordeeld, voor zover deze voortvloei
en
uit de lichamelijke aandoening, en niet voor zover de subjectieve wijze
van beleven, wijzen van gedrag, interacties met anderen, sociale of mate
riële
factoren leiden tot vermindering van de motivatie en de inzet om de
resterende
functiemogelijkheden te benutten.
De percentages hebben betrekking op beperkingen van de gehele persoon.
5.1 Er is herhaaldelijk of meestentijds pijn, die de
gewone
activiteiten niet beperkt, maar
aanleiding geeft enige voor
heen gebruikelijke activiteiten te beperken of achterwege te
laten l - 5%
5.2
Er is meestentijds of onafgebroken pijn, die
leidt tot beper
ken
of achterwege laten van verschillende, voorheen gebrui
kelijke activiteiten en daardoor tot verminderd functioneren
in gezin, sociale verbanden of beroepsactiviteit; de zelfver-
zorging is niet beperkt 6 - 19%
5.3
Er is zodanige pijn dat een overwegend
gedeelte van de
voorheen gebruikelijke
activiteiten niet meer mogelijk is,
en ook af en toe de zelfverzorging moet
worden uitgesteld,
of hulp daarbij nodig 20 - 49%
5.4
Door de pijn is betrokkene meestentijds niet
in staat zijn
voorheen gebruikelijke
activiteiten, inclusief de zelfverzor
ging te verrichten 50 - 79%
5.5
Betrokkene is vrijwel of geheel afhankelijk
van anderen en
niet in staat zich op iets anders te richten dan op de pijn 80 - 100%
1995/22
HOOFDSTUK 4
NA TRAUMA PERSISTERENDE SYNDROMEN
A. Het postcommotionele syndroom
Onder postcommotioneel syndroom wordt een geheel van klachten verstaan, dat zich na een commotio cerebri kan voordoen in minder of meer uitgesproken vorm.
Een percentage blijvend functieverlies van de gehele mens kan worden aangenomen indien voldaan is aan de volgende criteria:
1. Het
schedeltrauma staat vast.
2. Er is
direct in aansluiting aan het ongeval bewustzijnsverlies opgetreden met
een
amnesie voor het gebeuren.
3. Er is
voldaan aan één of meer van de volgende voorwaarden:
a. de
betrokkene heeft geen neurologische afwijkingen vertoond in aansluiting
aan het ongeval die een gevolg kunnen zijn
van door het ongeval veroor
zaakte hersenbeschadiging;
b. klachten van hoofdpijn en vegetatieve dysregulatie
zijn opgetreden binnen
48 uur na het trauma;
c. klachten
betreffende
concentratiestoornissen,
initiatiefvermindering en
geheugenstoornissen zijn binnen één
week na het trauma ontstaan
d. het is medisch gedocumenteerd dat de klachten sinds
het ongeval onafge
broken aanwezig zijn geweest gedurende tenminste een jaar;
e. het is voldoende aannemelijk geworden dat de
getroffene bepaalde voor
heen gebruikelijke activiteiten van
het dagelijks leven, het maatschappelijk
verkeer of de recreatie feitelijk
achterwege heeft gelaten of daarvoor hulp
heeft ingeroepen of hulpmiddelen heeft
gebruikt, op grond van de aanwe
zige klachten of omdat de bedoelde
activiteiten zodanig klachten provo
ceerden of verergerden dat dit als te
bezwaarlijk werd ervaren.
Gelet op de verregaande overeenkomst met het postwhiplash-syndroom kan, indien er naast een commotio cerebri ook een whiplash-letsel is opgetreden, daaraan geen extra invaliditeit worden ontleend.
Het percentage algemene functionele
invaliditeit van de gehele mens kan, afhan
kelijk
van de mate waarin activiteiten achterwege blijven en als aannemelijk
gemaakt
is dat de klachten zonder het ongeval niet zouden zijn ontstaan, worden
gesteld
op 0-5%
1995/26
|
|
|