zie ook formele rechtskracht, schadebesluit en terugvordering
Wanneer de wet een administratieve rechter heeft belast met de berechting van
bepaalde geschillen, moet de eiser in zijn vordering door de civiele rechter
niet-ontvankelijk worden verklaard, mits administratief beroep met zodanige
waarborgen is omkleed dat de mogelijkheid om in beroep te komen als een bijzondere,
beroep op de burgerlijke rechter uitsluitende, rechtsgang is aan te merken (vgl.
HR 22-02-1957, NJ 1957, 310; HR 22-11-1985, NJ 1986, 722).
Als een zodanige rechtsgang, die bij wet is ingesteld en een contradictoire
behandeling van de zaak verzekerd is, gold het Kroonberoep tot. EU Hof art.
6 EVRM 23-10-1985, AB 1986, 1. Het Hof oordeelde dat het Kroonberoep niet met
voldoende waarborgen is omkleed.
De Hoge Raad (12-12-1986, NJ 1987, 381) maakte hierop de uitzondering dat de
belanghebbende die zich op art. 6 EVRM kon beroepen, zich pas tot de burgerlijke
rechter kan wenden nadat hij de administratieve beroepsgang had doorlopen. Inmiddels
bestaat het Kroonberoep niet meer.
Wanneer nog geen bestuurlijk procedure is ingeleid is de bevoegdheid van de
civiele rechter gegeven (HR 11-10-1996, NJ 1997, 165).
Bevoegdheid volgt aard belang in procedure
Niet het publiek- of privaatrechtelijk karakter van het geschil bepaalt de bevoegdheid
der rechterlijke macht, maar het te beschermen recht, het voorwerp van het geschil,
dat is het recht waarin de aanlegger vraagt te worden beschermd (HR 31-12 december
1915 W 9947 Noordwijkerhout/Guldemond,zie ook HR 10-04-1987, NJ 1988, 148; HR
23-06-1989, NJ 1991, 673 en HR 05-02-1993, NJ 1995, 716)
Schadevordering ambtenaar ontvankelijk voor civiele rechter
De bevoegdheid van een administratieve rechter om van een geschil kennis te
nemen doet in het algemeen niet af aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter,
maar brengt wel mee dat de eiser door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk
dient te worden verklaard wanneer de administratieve rechter voldoende rechtsbescherming
biedt, welke regel ook geldt voor de verhouding tussen burgerlijke rechter en
ambtenarenrechter. (2002-11-15 HR AE8464,
vgl HR 28-02-1992,Changoe NJ
1992, 687)
Een benadeelde werknemer/ambtenaar heeft het recht na afwijzing van de aansprakelijkheid zijn vordering aan de civiele rechter voor te leggen, zolang de bestuursrechter nog geen oordeel over de gevorderde schadevergoeding heeft gegeven.
5.3 [Eiser] had als benadeelde het recht zijn vordering tegen de Gemeente wegens onrechtmatig handelen van haar ondergeschikte aan de burgerlijke rechter voor te leggen, nadat de Gemeente hem te kennen had gegeven geen aansprakelijkheid te erkennen. Dat hij mogelijkerwijs als ambtenaar van de Gemeente ook de bestuursrechtelijke weg had kunnen (ver)volgen, staat daaraan niet in de weg, nu de bestuursrechter (nog) geen oordeel over de gevorderde schadevergoeding had gegeven. Hierop stuiten alle klachten van het middel af.
3.5.3 (...)Er is evenwel goede grond om een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht te aanvaarden voor zuivere schadebesluiten als evenbedoeld. Indien de rechtbank het beroep tegen een besluit gegrond verklaart, kan zij, op verzoek van een partij, de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die deze partij lijdt, aldus art. 8:73 Awb. De regeling van art. 8:73 heeft niet ten doel een vordering tot schadevergoeding bij de burgerlijke rechter uit te sluiten. De niet-exclusiviteit van de regeling van art. 8:73 blijkt allereerst uit de inrichting van de regeling zelf. De rechter kan, blijkens de bewoordingen van lid 1, uitsluitend op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van schade, die die partij lijdt. Daarin ligt besloten dat die partij ook een verzoek achterwege kan laten en de voorkeur kan geven aan een vordering bij de burgerlijke rechter. Bovendien is in art. 8:73 de mogelijkheid opengelaten dat de bestuursrechter tot de conclusie komt dat niet hij, maar de burgerlijke rechter beter over de vordering tot schadevergoeding kan oordelen: de bevoegdheid van de bestuursrechter te dezen is geformuleerd als een discretionaire bevoegdheid. Ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt ondubbelzinnig dat het niet wenselijk werd geacht de mogelijkheid van een schadevergoedingsvordering bij de burgerlijke rechter uit te sluiten en dat de voorkeur eraan werd gegeven de rechtsontwikkeling af te wachten (Parl. Gesch. Awb, Tweede Tranche, blz. 473-480).
Ook indien bij een zuiver schadebesluit afwijzend is beslist op een op de onrechtmatigheid
van een besluit gegrond verzoek tot schadevergoeding, dient de eiser niet op
grond daarvan door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk te worden
verklaard in een op dezelfde grondslag ingestelde vordering tot schadevergoeding.
(Zelfs als de burger aanvankelijk de bestuursrechtelijke weg is ingeslagen,
en in reactie op zijn schadeclaim een zelfstandig schadebesluit heeft uitgelokt,
althans verkregen, dan nog kan hij zich vrijelijk tot de burgerlijke rechter
wenden.)
(
zie voor dubieuze overwegingen Rechtbank Utrecht 10-6-2009 BI8508
Ambtenaar loopt een peesontsteking op en raakt arbeidsongeschikt. Zij stelt de Staat aansprakelijk ex art 7:658 BW. De kantonrechter verklaart de ambtenaar niet-ontvankelijk, omdat art. 7:658 BW tussen partijen niet van toepassing is. De bestuursrechtelijke rechtsgang, die eiseres niet heeft gevolgd, bood voldoende rechtsbescherming. Exclusieve rechtsmacht van de bestuursrechter).
Besluit die gevolg hebben op civielrechtelijke arbeidsovereenkomst
zijn appellabel
Nadat een ambtenaar ingevolge de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten
(Stb. 1993, 398) van rechtswege een arbeidsovereenkomst met een stichting had
gekregen, werden door het voormalige bevoegd gezag besluiten genomen die voortborduurden
op de (inmiddels niet meer aanwezige) ambtelijke hoedanigheid van betrokkene
en die strekten tot wijziging van diens ambtelijke rechtspositie (CRvB 19 november
1998, AA8579 (TAR 1999/9, RAwb 1999, 59).
Civiele bevoegdheid niet beperkt tot civiel belang
Het verweer dat de overheid niet optrad ter bescherming van een civielrechtelijk
belang wordt verworpen. Een dergelijke eis mag noch voor de bevoegdheid van
de burgerlijke rechter, noch voor de ontvankelijkheid van een op art. 162 gebaseerde
vordering worden gesteld; nodig is slechts dat is voldaan aan de eis van een
voldoende belang, zoals deze eis tot uiting is gebracht in art. 3:303 BW (HR
18-02-1994, NJ 1995, 718 Staat/Kabayel; HR 07-10-1994, NJ 1995, 719 Van Schaik/Gemeente
Nieuwveen.
Civiele rechter bevoegd bij wanprestatie publiekrechtelijke overeenkomst
De bevoegdheid van de burgerlijke rechter is gegeven, nu de berechting
van het geschil niet bij uitsluiting aan een andere rechter is opgedragen. Aan
de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - en ook aan de ontvankelijkheid van
de vordering - doet niet af dat de burgerlijke rechter aldus krijgt te oordelen
over de wijze waarop de Kroon van de haar in art. 185 lid 1 Gem.w gegeven bevoegdheid
tot vernietiging gebruik maakt. Aan de bevoegdheid - en de ontvankelijkheid
- doet niet af dat het geschil voortvloeit uit een publiekrechtelijke overeenkomst
van partijen.
Partijen bij een overeenkomst als de onderhavige kunnen afspreken dat geschillen
met betrekking tot die overeenkomst aan de burgerlijke rechter zijn onttrokken.
Van een dergelijke afspraak - die afgeleid kan worden uit de verklaringen en
gedragingen van partijen en hetgeen zij over en weer op grond daarvan hebben
aangenomen en in de gegeven omstandigheden mochten aannemen - moet evenwel blijken
(1993-02-05 HR NJ
95, 716 ).
Civiele rechter dient uitspraak aan te houden in afwachting administratieve
rechter
De eisen van een behoorlijke rechtspleging kunnen meebrengen dat de
burgerlijke rechter, teneinde mogelijk tegenstrijdige beslissingen te voorkomen,
zijn uitspraak aanhoudt totdat zodanige onherroepelijke beslissing is verkregen;
daartoe zal met name grond bestaan in geval te verwachten valt dat bij die beslissing
het besluit zal worden vernietigd. De burgerlijke rechter kan ook, in plaats
van zijn uitspraak aan te houden, die uitspraak doen onder de voorwaarde van
de uitkomst van de administratiefrechtelijke rechtsgang.
Indien beroep tegen het besluit eerst na afloop van de daartoe bij de wet gestelde
termijn bij de administratieve rechter is ingesteld en tegen diens uitspraak,
houdende niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens termijnoverschrijding,
door de wederpartij van het bestuursorgaan hoger beroep is ingesteld, bestaat
voor het aanhouden door de burgerlijke rechter van diens uitspraak slechts grond
indien te verwachten valt dat de administratieve appelrechter een niet-ontvankelijkverklaring
van het beroep wegens termijnoverschrijding achterwege zal laten op grond dat
redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de wederpartij van het bestuursorgaan
in verzuim is geweest, en dat hij het besluit zal vernietigen. Dat laatste is
in deze zaak niet gesteld (1995-04-07 HR NJ
1997, 166 ).
De justitiabele kan uit twee wegen van rechtsgang kiezen.
Dankzij de Wet Arob staan in een geval als het onderhavige twee wegen open waarlangs
de burger die meent slachtoffer te zijn geworden van onjuiste, hem van overheidswege
verstrekte inlichtingen, redres kan zoeken, wegen die echter tot verschillend
resultaat leiden. Hij kan op de voet van art. 7 Wet Arob tegen de afwijzende
beschikking - eventueel na bezwaar - bij de administratieve rechter beroep instellen
teneinde van deze vernietiging van die beschikking en van het overheidsorgaan
dat deze had genomen, een nieuwe voorziening op zijn verzoek te verkrijgen.
Hij kan ook, uitgaande van de rechtsgeldigheid van de afwijzende beschikking,
op de voet van art. 1401 BW bij de burgerlijke rechter op grond van aan die
beschikking voorafgaand, jegens hem onrechtmatig optreden waarvoor de overheid
aansprakelijk is, vergoeding vorderen van de schade welke hij heeft geleden
doordat hij heeft gehandeld in de door dat optreden gewekte veronderstelling
dat in andere zin zou worden beschikt. Uit art. 99 Wet op de Raad van State
(Wet RvS) blijkt reeds dat het volgen van de eerste weg niet belet ook de tweede
weg te volgen. De stelling dat het de burger, wanneer hij zulks in zijn belang
oordeelt, niet zou vrijstaan te verkiezen alleen de tweede wet te volgen, miskent
dat met de Wet Arob is beoogd de rechtsbescherming van de burger tegen de overheid
uit te breiden (HR 2 februari 1990, NJ 1993, 635, AB 1990, 223 Staat/Bolsius).
Bij administratief kort geding is de civiele kort geding vordering
onontvankelijk
Indien volledige administratieve rechtspraak in kort geding is ingesteld, verklaart
de burgerlijke rechter zich onbevoegd; de eiser wordt in zijn vordering niet-ontvankelijk
verklaard indien een overeenkomstige voorlopige voorziening ook in de administratieve
procedure kan worden verkregen (HR 25-11-1977, NJ 1978, 255).
Indien de overheid bij een publiekrechtelijke regeling ter behartiging van zekere belangen bepaalde bevoegdheden zijn toegekend, kan de overheid een vordering op grond van onrechtmatige daad instellen indien de publiekrechtelijke regeling daarin niet voorziet (HR 26-01-1990, NJ 1991, 393 Staat/Windmill; zie ook HR 09-07-1990, NJ 1991, 394 De Pina/Helmond; HR 08-07-1991, NJ 1991, 691 Lelystad B.V./Lelystad; HR 11-12- 1992, NJ 1994, 639 Vlissingen/Rize Denizcilik Ltd; HR 22-10-1993, NJ 1995, 717 Staat/Metaal Magnus en HR 14-10-1994, NJ 1995, 720 Staat/De Meijer)
Rente over voorlopige aanslag twee wegenleer
Indien de Staat beoogt langs privaatrechtelijke weg, uit hoofde van
onrechtmatige daad, kosten te verhalen die hij heeft gederfd bij de uitoefening
van zijn publiekrechtelijke taak, dient te worden beoordeeld of daarmee die
publiekrechtelijke weg niet op onaanvaardbare wijze wordt doorkruist (HR 08-05-1998
NJ
1998, 890 vgl.HR 11 december 1992, NJ 1994, 639).
De twee wegeneler heeft voor de overheid als inzet of de overheid, ingeval haar
bij een publiekrechtelijke regeling ter behartiging van zekere belangen bepaalde
bevoegdheden zijn toegekend, die belangen ook mag behartigen door gebruik te
maken van haar in beginsel krachtens het privaatrecht toekomende bevoegdheden.
De vraag of de privaatrechtelijke weg daadwerkelijk kan worden bewandeld, dient
echter aan de hand van de door de Hoge Raad in zijn arrest van 26 januari 1990
(De Staat-Windmill NJ 1991/393) ontwikkelde criteria te worden beantwoord.
Het feit dat langs publiekrechtelijke weg niet hetzelfde resultaat kan worden
bereikt, is slechts een aanwijzing dat de privaatrechtelijke weg bewandeld zou
kunnen worden. De vraag of die laatstgenoemde weg daadwerkelijk kan worden bewandeld,
dient echter aan de hand van de door de Hoge Raad in zijn arrest van 26 januari
1990 (De Staat-Windmill NJ 1991/393) ontwikkelde criteria te worden beantwoord.
Opruimingskosten
Als publiekrechtelijke regeling niet voorziet in beantwoording van vraag of verhaal mogelijk is moet beoordeeld worden of kostenverhaal via het privaatrecht de publiekrechtelijke regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist (HR 11-1-1992 NJ 1994, 639 nt Scheltema vgl. HR 14-10-1994 NJ 1995, 720 nt Scheltema HR 14-10-1994 NJ 1995, 720 opruiming wrak).
Brand en vrijkomend asbest
De eigenaar veroorzaakte de brand noch de verontreiniging. Geen aansprakelijkheid uit art. 6:162 BW. Geen onrechtmatigheid door asbest niet te verwijderen (
HR 15-6-2001 NJ 2002, 336
HR 7-11-2003 RvdW 2003, 175).
Olie op weg
Gemeente heeft voor opruimingskosten kosten - langs privaatrechtelijke weg - regres op (WAM-verzekeraar van) auto. Door Brandweerwet wordt dat privaatrechtelijk verhaal niet doorkruist. Opruimen oliespoor van 1.000 meter kan niet worden gerekend tot werkzaamheden die in kader van Brandweerwet specifiek gerekend moeten worden tot aan overheid in Brandweerwet opgedragen kerntaken (Rb Rotterdam 22-3-2001 NJ 2001, 546).
Doorkruising tijdsverloop en ernst
Verhaal door Waterschap, Staat en gemeente voor bodemverontreiniging op de voet van art. 1401 (oud) BW doorkruist op onaanvaardbare wijze de publiekrechtelijke weg van de Wet o pde Bodembescherming. De verontreiniging dateert van vóór 1 januari 1975 en er is niet voldaan aan door Hoge Raad geïntroduceerde strenge eis van ernstige verwijtbaarheid ten aanzien van verontreinigingen van vóór 1 januari 1975. Die eis gaat niet op voor privaatrechtelijke benadeelden die geen gebruik kunnen maken van de rechtsgang van art. 75 Wet Bodembescherming (Rb Utrecht 30-1-2002 NJ 2002, 179).
Fraude en kosten
Het opsporingsonderzoek naar fraude en misbruik van sociale uitkeringen door SFB levert geen kosten op als bedoeld in art. 6:96 lid 2 onder c BW. In regelgeving voor eventueel frauduleus handelen kan al dan niet voorzien zijn in verhaalsmogelijkheid (
HR 21-3-2003 NJ 2003, 360;
Hof 's-Hertogenbosch 8-1-2003 NJ 2003, 22).
Bevuild wegdek
Provincie handelde bij verwijderen olie vanuit haar publiekrechtelijke als wegbeheerder en oefende daarmee uit krachtens Wegenwet en Wegenverordening. Als geen publiekrechtelijke regeling voorziet in gebruik van privaatrechtelijke bevoegdheden, is beslissend of gebruik van privaatrechtelijke bevoegdheden de publiekrechtelijke regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Vgl. HR 26-1-1990 NJ 1991 nr. 393 (Windmill).
Het is geen belang waartoe aan provincie in Brandweerwet publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. Het belang van door het schoonmaakbedrijf verrichte werkzaamheden is niet het beperken en bestrijden van gevaar voor mens en dier (afzetten van weg voldoende zijn), maar het weer geschikt maken van weg voor gebruik en voorkomen van bodemverontreiniging. Provincie heeft door inschakeling van een in milieuproblemen gespecialiseerd bedrijf haar op grond van Wet Bodembescherming toevertrouwde belangen behartigd. Dat deze wet een afzonderlijke publiekrechtelijke mogelijkheid biedt om saneringskosten te verhalen, sluit privaatrechtelijk verhaal niet uit (Rb 's-Gravenhage 12-3-2003 NJ Kort 2003, 39).