I.c. is de mogelijkheid van aansprakelijkstelling niet verjaard. Bij aanspraken die gebaseerd zijn op een rechtspositioneel voorschrift
of een aansprakelijkstelling voor geleden schade wordt de aanvang van de
verjaringstermijn gelegd bij het moment waarop de ambtenaar met betrekking
tot de desbetreffende rechtspositionele aanspraak dan wel zijn schade in actie
had kunnen komen. Bij de beoordeling van de vraag wanneer de ambtenaar in
actie had moeten kunnen komen, ziet de Raad aanleiding uit oogpunt van
eenvormige rechtstoepassing aansluiting te zoeken bij de verjaringsbepalingen
in het Burgerlijk Wetboek, in het bijzonder artikel 3:310, en de uitleg die de HR
daaraan geeft.
Verjaring overheid 5 jaar wet
van 31-10-1924 ambtenaar
Volgens de verjaringswet van 1924 komt aan overheden, niet aan de ambtenaar, een
beroep op verjaring toe na afloop van 5 jaar (HR 4-4-1997 VR 97, 126.)
Vordering ambtenaar op verzekeraar niet verjaard. Art.10 WAM beschermt tegen aanspraak
derden Hof Leeuwarden 22-3-1995, VR 97, 127
Verjaring publiekrecht rechtsvordering
(De verjaringswet van 1924 noch die van 3:11 BW e.v. en art. 123 Ambtenarenwet
is geschreven voor de bestuursrechter in ambtenarenzaken. De rechtsvordering
past niet in het bestuursrecht omdat bij het begrip rechtsvordering gedacht
moet worden aan een contentieuze procedure bij de gewone rechter. De omstandigheid
dat in het burgerlijk recht de verjaring is gekoppeld aan de mogelijkheid om
de civiele rechter te adiëren zou in het bestuursrecht tot ongerijmde gevolgen
leiden).
De verjaring begint in het algemeen te lopen wanneer redelijkerwijze kan worden
gezegd dat op de geldende voorschriften tezamen met het vervuld zijn van de
daarin gestelde voorwaarden in beginsel een (afdwingbare) financiële aanspraak
kan worden gebaseerd. Reeds in de fase van besluitvorming kan het bestuursorgaan
een beroep op verjaring doen en op die grond een schade afwijzen, maar is daartoe
niet verplicht. De verjaring is 5 jaar (CRvB 19-10-1995 TAR 95, 263 en CRvB
23-1-1997, AB 97, 194; idem CRvB 14-12-1995 JB 96, 32).
Verjaring overheid onrechtmatige daad besluit opeisbaarheid
Een vernietigd besluit constitueert een onrechtmatige daad die gepleegd is op
het moment van het besluit. De daad wordt niet pas onrechtmatig op moment van
vernietiging, maar van de aanvang van het besluit.
De in de rechtspraak ontwikkelde taakverdeling tussen enerzijds de burgerlijke
rechter anderzijds de administratieve rechter brengt mee dat de burgerlijke
rechter een vordering tot schadevergoeding gebaseerd op onrechtmatigheid van
een beschikking waartegen een administratieve rechtsgang openstaat in beginsel
slechts kan toewijzen indien en nadat die rechtsgang is gevolgd en daarbij is
beslist dat de beschikking onrechtmatig is.
Een redelijke uitleg van art. 1 van de Wet van 31-10-24 brengt dan ook mee dat
een dergelijke vordering eerst opvorderbaar is na de vernietiging (HR 28-10-1994
RvdW 94, 222).
Verjaring ouderbijdrage redelijkheid
De vordering van een ouderbijdrage van 1991 tot 1995 door de Staat op de ouders
in verband met plaatsing bij een hulpverleningsinstelling betreft een tegemoetkoming
in de kosten van hulpverlening en niet de aanspraak tot nakoming van de onderhoudsplicht.
Het risico van de onjuiste bezorging van het besluit tot terugvordering rust
bij de Staat die zich had kunnen vergewissen wat het juiste adres was in de
gem. basisadministratie.
De vordering voor de bijdrage tot vijf jaar voor dagvaarding is verjaard op
grond van art. 3:308 BW.
Omdat de Staat lange tijd heeft stilgezeten en de ouders geen bezwaar hebben
kunnen maken stuiten de latere bijdragen tegen de redelijkheid en de billijkheid.
(Kg Wageningen 10-5-2000 NJ 2000, 636; noot C. Visser. Wat is de rechtsgrondslag
van de vordering? Ik ken daar geen verbintenis voor anders dan uit publiekrecht
dat geen rechtsvordering kent en dus ook geen toepasselijkheid van art. 3:308
BW).