Gemachtigde
Art.
2:1 AWB
Gevolg
ontbreken machtiging
Dat men zich kan laten vertegenwoordigen is niets nieuws (vgl. art. 3:79 BW).
Problemen kunnen zich voordoen met de machtiging. Als het verzoek om overlegging
van een machtiging niet opgevolgd wordt is een aanvraag of bezwaar niet ontvankelijk,
(ABRS 20 mei 1997 AB 428, JB 1997/156[14]).
Bevoegdheid wordt niet verondersteld. Naar de letter van de wet mag van een
advocaat in de voor- en bezwaarprocedure wel, maar in de beroepsprocedure geen
machtiging verlangd worden (art 8:24 AWB).
Verzending naar gemachtigde
vereist
Het niet naar de gemachtigde gestuurd hebben van het besluit maakt termijn overschrijding
verschoonbaar op de voet van art. 6:17 AWB (Rb. 's-Hertogenbosch 11 augustus
1994 JB 1995, 2[65]).
Evenwel dient bij het bekend worden van het besluit aan de gemachtigde binnen
twee weken bezwaar of beroep te zijn ingesteld (ABRS 1 juni 1995 NJB-katern
1995, p. 341, nr. 2).
Zie ook bekendmaking
Doorzending
Art.
2:3 AWB
Verkeerde
loket risico afzender
Verzending naar het verkeerde loket komt voor het risico van de afzender, maar
niet voor zover dat langer dan twee weken duurt (ABRS 24 april 1996 JB 1996/156[15]).
De tijd gemoeid met interne doorzending komt niet voor risico van de afzender
(HR 1 juli 1997 RvdW 1997,155). Voor een bezwaar- of beroepschrift echter geldt
het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan (art. 6:15 lid 3 AWB, HR
10 september 1997 NJB p. 1608, nr. 29[16]).
Onpartijdigheid
Art.
2:4 AWB
Geen
perzoonlijk belang bij zaak
Ambtenaren die een persoonlijk belang hebben bij het onderwerp van besluitvorming
dienen daarbuiten te blijven (ABRS 4 september 1997 JB 1997, 234). Een deskundige
mag in beginsel niet buiten de normale procedure contact met de belanghebbende
hebben (Rb. Utrecht 15-10-1994, RAWB 1995, 51).
Positie WA-verzekeraar
van overheid
Voor de wa-verzekeraar van overheden kan de schaderegelingsclausule strijdig
zijn met lid 2 van dit artikel, omdat de verzekeraar. Te denken valt aan een
situatie in het verkeer als in het Arena arrest (HR, 12-01-2001, NJ 2001, 253),
waarbij de wa-verzekeraar te maken krijgt met de discretionaire bevoegdheid
uit het ambtenarenreglement om de ambtenaar schadeloos te stellen. De eventuele
schadeloosstelling is bestuursrechtelijk van aard. De verzekeraar heeft een
eigen financieel belang en kan niet zonder meer de bevoegdheden van de verzekeringnemer
overnemen.
Art.
3:2 AWB
Art. 3:3 AWB
Art.
3:4 AWB
Deze artikelen
verwoorden de regels over zorgvuldig bestuur waartoe het bestuursorgaan verplicht
is. Belangrijke aspecten van behoorlijk bestuur zijn het gelijkheids-, het vertrouwens-
en rechtszekerheidsbeginsel.
Zorgvuldigheid ook
in civiele rechtsverhouding
Dit geldt niet alleen in de bestuurlijke hoedanigheid, maar ook bij civielrechtelijke
verhoudingen (HR 16 april 1996 JB 1996, 159[17]).
Behoorlijk bestuur laagst inschrijven aanbesteding gunning civielrechtelijk
handelen
Aanbesteding en gunning van werk mag de gemeente niet uitoefenen in strijd met
geschreven of ongeschreven regels van het publiek recht. De rechter dient de
bevoegdheidsuitoefening te toetsen aan algemene regels van behoorlijk bestuur.
(Zeeland / Hoondert HR 24-4-1992 VR 93, 79)
Precontractuele goede trouw redelijkheid civielrechtelijk handelen
behoorlijk bestuur
Onderhandelingen over een contract worden beheerst door redelijkheid en billijkheid.
Daarenboven dient de onderhandelende overheid, voorzover dat meer of anders
zou verplichten, de beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen (Amsterdam
/ Ikon HR 27-03-1987 NJ 1987, 727).
Beleidsregels moeten kenbaar gemaakt zijn en houden beschikking in
Art. 7:56 WHW. `Beleidsregels beogen naar buiten kenbaar te maken hoe en wanneer
een bestuursorgaan van een hem gegeven bevoegdheid gebruik zal maken; ze bevatten
derhalve en door het bestuur geformuleerde normstelling voor het al dan niet
gebruik maken van een bevoegdheid (Pres. Rb. Maastricht 12 okt. 1994 Awb-katern
191 zie, onder art. 8:2 AWB, Pres. Rb. 's-Gravenhage 4 aug. 1994 (Awb-katern
157): beleidsregel houdt tevens beschikking(en) in).
Uitlating minister is recht
Uitlating minister behoorlijk bekendgemaakt, want neergelegd in Kamerstukken,
binnen haar bevoegdheid vastgesteld, begunstigend beleid, geen avv `omdat hij
niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid is gegeven, maar op grond van het
vertrouwensbeginsel het hoofd wel bindt en naar zijn inhoud en strekking zich
ertoe leent jegens de betrokkenen als een rechtsregel te worden toegepast, zodat
het hier gaat om een regel die als "recht" in de zin van art. 99 Wet
RO moet worden aangemerkt.(HR 13 maart 1996 AB 1996, 211; vgl. Rb. Almelo 4
april 1995 NA 1995, 172: De rechtbank gaat er van uit dat de Rijkskeuringsvoorschriften
beleidsregels zijn in vorenbedoelde zin, aangezien geen wettelijke bepaling
valt te ontwaren waaraan verw. de bevoegdheid kan ontlenen dergelijke eisen
vast te stellen; zie ook ABRS 4 juli 1994 AB 1994, 689; ABRS 12 sept. 1994 AB
1995 10: weigering accepteren conversie onverbindende avv's in beleidsregels;
ABRS 9 jan. 1998 JB 1998, 35; anders ABRS 21 juni 1994 Gst. 7005, 6: regeling
geldelijke steun gehandicapten 1989, in strijd met art. 132, zesde lid Gr.w.,
niet bij formele wet geregeld; beleidsregels).
Subsidie toezegging
De door het ministerie toegezegde subsidies die via de gemeente betaald worden
doen een betalingsplicht zijdens de gemeente ontstaan en zo de gemeente niet
uitbetaalt is deze uit onrechtmatige daad jegens de subsidieontvanger aansprakelijk
(Hof Den Bosch 11-1-1994 NJ 95, 255).
Ammoniak stal bos emissie
De omstandigheid dat toepassing van de uitkomsten van recentelijk verricht onderzoek
tot een geheel ander resultaat zal leiden acht de voorzitter vooralsnog van
onvoldoende gewicht om tot een oordeel te komen dat verweerders in redelijkheid
niet van de in de richtlijn Ammoniak en Veehouderij 1987 opgenomen tabel emissiefactoren
konden uitgaan (RvS 19-11-1991 zaak nr. B05.91.0798).
Terugwerkende kracht
Een beëindiging van een uitkering met terugwerkende kracht is strijdig met het
rechtszekerheidsbeginsel (CRvB 17jan. 1995 RSV 1995, 252[18]).
Als de sociale wetgeving een onderscheid kent tussen man en vrouw, dan weegt
het gelijkheidsbeginsel zwaarder dan de wet (HR 01-12-1993 NJ 1996, 230[19]).
Onderzoek
Onderzoek moet grondig worden gedaan en geen ruimte tot onzekerheid geven. Het
volstaat het niet om telefonisch inlichtingen over de gezondheidstoestand van
een sociaal verzekerde in te winnen, verklaringen dienen schriftelijk te worden
vastgelegd (CRvB 11 augustus 1994 RSV 1994, 266[21]).
Als de besluitvorming lang duurt moet naar eventuele wijziging van de gezondheidstoestand
onderzoek gedaan worden (Rb. Arnhem 27 september 1995 AWB-katern 1995, 163[22])
Hetgeen de belanghebbende
naar voren brengt over het niet kunnen solliciteren terwijl hij toch arbeidsgeschikt
is moet onderzocht worden (CRvB 24 oktober 1994 AB 1995, 300[23]).
Zorvuldigheid bij berekening uitkering
In CRvB 12 mei 1999, AA8643 (JSV 1999/285), had de PUR aan het Economisch Instituut
voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIMK) om advies gevraagd met betrekking tot
het meest met het door betrokkene in het buitenland uitgeoefende varkens- en
kippenbedrijf vergelijkbare bedrijf in Nederland. De PUR berekende de grondslag
voor de periodieke uitkering aan de hand van door het EIMK verstrekte informatie,
welke echter op verschillende punten ontoereikend was. De PUR had aldus niet
de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen.
Onzorgvuldigheid is
onrechtmatig
Onbehoorlijk bestuur en misbruik van bevoegdheden, détournement de pouvoir,
is onrechtmatig ( HR 27-03-1987, NJ 1987, 727 [24]
HR 14-1-1949, NJ 1949, 557 [25]).
Vertrouwensbeginsel dwangbevel fiscus
Van een te honoreren vertrouwen is geen sprake wanneer dat vertrouwen werd gewekt
door een uitlating die de overheid daar deze op een vergissing berustte onverwijld
en onmiskenbaar heeft herroepen. Zulks kan uitzondering lijden indien de belanghebbende
in de tussentijd handelingen heeft verricht waardoor hij nadeel lijdt (HR 17-11-1995,
RvdW 95, 238).
Bestemmingsplan herziening verdeling woonruimte overeenkomst planologische
belangen
De bevoegdheden uit de wet op de ruimtelijke ordening strekken alleen tot de
planologische belangen der gemeente. Het gebruik daarvan voor een door haar
gewenste woonruimteverdeling door medewerking aan herziening van het bestemmingsplan
afhankelijk te stellen van een contractuele aanvaarding van voorwaarden betreffende
verkoop en verhuur aan ingezetenen betreft détournement de pouvoir, waardoor
de gehele overeenkomst nietig is. (HR 3-4-1998 RvdW 1998 83C).
Woonruimte diversen regulering verdeling
Het is de gemeente niet toegestaan een privaatrechtelijk instrument te gebruiken
voor regulering van de verdeling van woonruimte, die in de Huisvestingswet buiten
haar verordenende bevoegdheid is gesteld (Rb Arnhem 6-4-98 KG 98, 143).
Marginale toetsing
bij belangenafweging door wetgever
Toetsing van een besluit aan artikel 3:4 lid 1 AWB - het verbod van willekeur
- kan alleen dan plaatsvinden als de rechtsregels waarop het besluit van een
bestuursorgaan berust ruimte laten voor belangenafweging of, anders gezegd,
als die belangenafweging niet geacht moet worden reeds door de wetgever te zijn
verricht. Dan dienen de belangen marginaal te worden afgewogen (CRvB 2 september
1998, AA8788[26]).
Nadeelscompensatie
Lid 2 van art. 3:4 AWB betreft het in Frankrijk als égalité devant les charges
publiques bekend staande beginsel dat het bestuursorgaan verplicht tot de betaling
van nadeelscompensatie als een enkel belang voor een hoger belang moet wijken.
Een specifiek voorbeeld daarvan is de plancompensatie van art. 49 WRO in geval
van benadeling door de vaststelling van een bestemmingsplan. Voor fouten in
de uitvoering van een bestemmingsplan geldt het niet (HR 27-5-1994 RvdW 94, 119[27]).
Het nalaten compensatie aan te bieden als een lager belang voor een hoger moet wijken is onrechtmatig (HR 18-1-1991 NJ 92, 638 Staat / Leffers.[28])
Toetsing advies
Het bestuursorgaan kan gebruik maken van externe adviseurs, zoals medisch deskundigen
volgens art. 3:5 e.v. AWB. De ten aanzien van
de deugdelijke besluitvorming te stellen eisen brengen met zich dat, wanneer
een orgaan in het kader van zijn besluitvorming advies inwint, het op grond
van de beschikbare gegevens zelfstandig een oordeel vormt. Het orgaan moet onderzoeken
of aan de conclusies van zijn adviseur geen gebreken kleven waardoor besluit
daarop niet mag worden gebaseerd. Dat hangt af van de mate van deskundigheid
van de adviseur (CRvB 7 april 1994 TAR 123[29]).
Onduidelijke aanvraag
Als de aanvraag niet duidelijk is kan het orgaan nadere vragen stellen, om stukken
vragen enz. Daarbij kan een redelijke termijn gesteld worden. Een termijn van
twee weken is betrekkelijk kort maar niet op voorhand onredelijk (Pres. CBB
15 mei 1995 ABkort 1995, 333[37]).
Het kan zijn dat het bestuursorgaan niet alleen tot een verbetering maar zelfs
tot een andere aanvraag behoort te adviseren (ABRS 9 juni 1997 AB 1997, 324[38]).
Nieuwe feiten
De voorbereidingsprocedure begint met de aanvraag van een belanghebbende (art.
4.1 AWB) Ook kan een bestuursorgaan zelf besluitvorming initiëren, zoals
bij een hernieuwde beoordeling van arbeidsongeschiktheid. Voor een aanvraag
kan gebruik van formulieren worden gemaakt (art. 4.4
AWB). Een aanvraag over een kwestie waarover reeds beslist is kan ingediend
worden bij geheel nieuwe feiten en omstandigheden, niet bij nieuwe argumenten
(art. 4:6 AWB, Pres. Rb. Breda 12 juni 1995 AWB-katern
1996, 8[35]).
Tergkomen op een besluit
Het staat een bestuursorgaan in beginsel vrij om al dan niet op een eerder besluit
terug te komen (CRvB 21 april 1994 AB 1994, 476[36]).
Markt standplaats maximumstelsel APV
Een maximumstelsel waarbij een wachtlijst gehanteerd wordt en daarop bij het
bereiken van een maximum volgend aanvragers niet meer worden bijgeschreven dient
gezien de plaatsing in art. 31 van de APV onder het hoofd openbare orde te berusten
op aan de openbare orde ontleende gronden.
Het hanteren van dit stelsel i.v.m. een overgangssituatie voor een nieuw standplaatsenbeleid,
door het aantal standplaatsen in de gemeente te bevriezen zonder een deskundig
op schrift gesteld onderzoek en zonder onderzoek door de politie naar de aanvaardbaarheid
i.v.m. de openbare orde en de verkeersveiligheid is onzorgvuldig, waardoor het
vernietigd moet worden.
Weigering i.v.m. concurrentieoverwegingen is geen relevant argument en in strijd
met de vestigingswet bedrijven 1954.
( Blok en Hak / Delft RvS 3-6-1991 AB 92, 164 Zie dossier AXA
9404438 zie ook Vrolijk / Delft RvS 28-4-1992 AB (of NJ?) 92, 565 identiek).
Koffeman / Urk RvS 24-9-1992 AB (of NJ?) 93, 61
De verweerders hebben niet aannemelijk kunnen maken dat het innemen van een
standplaats op de omstreden locatie een gevaar voor de verkeersveiligheid veroorzaakt
of de doorstroming van het publiek verhindert. Zij hebben geen rapport van de
politie overgelegd.
[35] Pres. Rb. Breda 12 juni 1995 AWB-katern
1996, 8
Aannemelijk moet worden dat de aanvraag (mede) is gebaseerd op feiten en omstandigheden
die:
- op het moment waarop de eerste aanvraag is afgewezen niet bekend
waren of
- redelijkerwijs
niet bekend konden zijn; en
- aanleiding geven tot
heroverweging van de afwijzing van de eerste aanvraag. . Een argument is echter
op zichzelf geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld
in art. 4:6 AWB.
Pres. Rb. Utrecht 6 oktober
1994 JB 1994, 9
Als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van art. 4:6 AWB moeten
derhalve worden aangemerkt feiten en omstandigheden van zodanige aard, dat zij
tot een andere beslissing aanleiding kunnen geven. Met name gaat het daarbij
om feiten en omstandigheden die bij het nemen van de eerdere beslissing niet
bekend waren. (zie ook HR 14 april 1989 NJ 1989, 469)
[36] CRvB 21 april 1994 AB 1994, 476
Zoals de raad reeds vele malen heeft overwogen, , ontneemt de omstandigheid
dat besluiten rechtens onaantastbaar zijn geworden aan het administratief
orgaan dat voor die besluiten verantwoordelijk is niet de bevoegdheid om -
op grond van latere inzichten of andere daartoe moverende redenen - daarvan
terug te komen en tot intrekking dan wel wijziging van die besluiten te geraken.
Die bevoegdheid is discretionair, hetgeen inhoudt dat het aan het administratief
orgaan in beginsel vrij staat te bezien of hij aanleiding vindt om tot intrekking
dan wel wijziging van zijn eerdere besluiten over te gaan. (vgl. CRvB 28
november 1995 JB 1996, 33)
[37] Pres. CBB 15 mei 1995 ABkort 1995,
333
Stellen van een betrekkelijk korte termijn van twee weken voor het verstrekken
van aanvullende gegevens, ondanks aard en omvang daarvan, niet op voorhand
onredelijk: Anders dan verzoekster kennelijk meent, is die termijn niet bedoeld
om er voor te zorgen dat de bedrijfsvoering en de administratieve organisatie
alsnog aan de op het wisselkantoor rustende wettelijke verplichtingen voldoen,
maar om alsnog de gegevens te verstrekken die verweerster in staat stellen
te beoordelen of dat inderdaad het geval is.
Pres. CBB 19 april 1995 KG 1995, 250: verweerder heeft verzocht binnen twee
weken de aanvraag op de in die brief aangegeven punten aan te vullen. Termijn
niet onredelijk geoordeeld: Daargelaten dat verzoekster geen verlenging van
die termijn heeft gevraagd . CBB 22 maart 1995 (NJB-katern 1995, p. 276, nr.
17: Het College deelt weliswaar de opvatting van appellant dat bedoelde (herstel)termijn
kort was maar is voorts van oordeel dat verweerder, gelet op de vergaande
onvolledigheid van de aanvraag, de aanvraag in dat stadium ook zonder nadere
termijnstelling had kunnen afwijzen.
[38] ABRS 9 juni 1997 AB 1997, 324
B&W behoren te
beslissen op een aanvraag om bouwvergunning zoals deze is ingediend. Daaraan
doet niet af dat zij onder omstandigheden bevoegd of zelfs verplicht kunnen
zijn de aanvrager in de gelegenheid te stellen die aanvraag te wijzigen of
aan te vullen. Daarvoor kan met name aanleiding bestaan indien er door de
wijziging of aanvulling geconstateerde beletselen voor het verlenen van een
bouwvergunning kunnen worden weggenomen. Onder omstandigheden kan zodanig
wijzigen of aanpassen van een aanvraag leiden tot een nieuwe bouwaanvraag.
Dit zal het geval zijn, indien de wijziging zodanig ingrijpend is, dat niet
meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken.
[14] ABRS 20 mei 1997 AB 428, JB 1997, 156
Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat op het moment dat een
bestuursorgaan met toepassing van art. 2:1, tweede lid, AWB een schriftelijke
machtiging verlangt, sprake is van een verzuim omdat alsdan vast komt te staan
dat aan een bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van
het bezwaar niet is voldaan. Uit art. 6:6 AWB volgt dat, alvorens tot niet-ontvankelijkverklaring
kan worden overgegaan, de indiener van het bezwaarschrift in de gelegenheid
moet worden gesteld dit verzuim te herstellen. Gelet hierop [herstel-verzuim
termijn van zes weken] en aangezien niet is gebleken van bijzondere omstandigheden
die dit verzuim kunnen rechtvaardigen, heeft appellant het bezwaar terecht
- overeenkomstig zijn binnen het stelsel van de wet passend beleid - als kennelijk
niet ontvankelijk aangemerkt.
CBB 18 juni 1997 AB 1997, 253, RAWB 1997, 118
De bij de aanvraag en in de bezwaarschriftprocedure overgelegde machtigingen
hebben betrekking op "de indiening en afhandeling van aanvragen".
Daaronder kan niet de indiening van een bezwaarschrift worden begrepen. Verweerder
kan van een gemachtigde verlangen dat hij met een schriftelijke machtiging
aantoont welke zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid precies is en met name
of deze ook het aanwenden van het rechtsmiddel van bezwaar omvat, een en ander
met het doel te voorkomen dat personen tegen hun wens in een bezwaarschriftprocedure
worden betrokken.
VzABRS 6 december 1996 M&R 1998, p. 32
De Vz. stelt vast dat namens W. e.a. door een ander dan de vertegenwoordiger
in de onderhavige procedure bedenkingen zijn ingebracht . Aan het bedenkingenschrift
is een lijst gehecht van de namen en de handtekeningen van W. e.a. De Vz.
ziet in de stukken geen aanleiding de evenbedoelde handtekeningen niet aan
te merken als een machtiging t.b.v. de indiener van het bedenkingenschrift.
[65] Rb. 's-Hertogenbosch 11 augustus 1994
JB 1995, 2
Besluit niet verstuurd
naar gemachtigde. Termijnoverschrijding in beginsel verschoonbaar (zie ook
ABRS 1 juni 1995 NJB-katern 1995, p. 341, nr. 27)
ABRS 4 juni 1997 AB 1998, 19
Bestreden besluit niet verzonden aan gemachtigde; bezwarentermijn nog niet
gaan lopen; vernietiging n.o.-verklaring.
[15] ABRS 24 april 1996 JB 1996, 156
Het niet-nakomen van de verplichting zo spoedig mogelijk doorzenden behoort
in beginsel niet voor risico van de indiener van het beroepschrift te komen.
Voor beantwoording van de vraag of tijdig hoger beroep is ingesteld, moet
voorts worden uitgegaan van de uiterste datum waarop nog gesproken zou kunnen
worden van een zo spoedig mogelijke doorzending. De Afdeling stelt zich op
het standpunt dat onder een zo spoedig mogelijke doorzending dient te worden
verstaan doorzending binnen twee weken na ontvangst.
[16] HR 10 september 1997 NJB p. 1608, nr.
29
Een beroepschrift dat, zoals i.c., is ingediend bij een tot het in ontvangst
nemen daarvan niet bevoegde administratieve rechter dient zo spoedig mogelijk
aan de daartoe wel bevoegde administratieve rechter te worden doorgezonden.
Nu i.c. een zodanige doorzending heeft plaatsgevonden, dient, in aanmerking
genomen dat de in art. 6:15 (3) AWB vermelde omstandigheden, zich hier niet
voordoen, voor de beantwoording van de vraag of het beroepschrift van de Staatssecretaris
tijdig is ingediend, te worden uitgegaan van de datum van binnenkomst van
het beroepschrift bij het Hof.
CRvB 14 januari 1997 RAWB 1997, 112
Bij brief van 1 december
1994 heeft de Raad van State voormeld beroepschrift doorgezonden naar de Raad,
alwaar het beroepschrift is binnengekomen op 2 december 1994. Nu het beroepschrift
voor het einde van de beroepstermijn door opposant ter post is bezorgd en
binnen een week na afloop van deze termijn bij de Raad is binnengekomen, is
de Raad gezien het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid van de AWB van oordeel
dat het hoger beroep van opposant tijdig is ingediend.
[17] HR 16 april 1996 JB 1996, 159
Het uitgangspunt van het Hof - te weten dat "de gemeente als overheidsinstantie
te allen tijde gehouden (is) het algemeen belang te behartigen" en dat
alleen al daarom "de uitoefening van de contractsvrijheid (en van eigenaarsbevoegdheden)
door de overheid niet op één lijn gesteld (kan) worden met die door een particulier"
is door het Hof in de vierde zin van rov. 7 nader uitgewerkt in deze zin dat
die plicht tot behartiging van het algemeen belang meebrengt "dat de
overheid, bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten,
de beginselen van behoorlijk bestuur in acht moet nemen en de grondrechten
van haar burgers respecteren ". De aldus in rov. 7 neergelegde oordelen
van het Hof zijn juist.
HR 24-4-1992 VR
93, 79 Zeeland / Hoondert Behoorlijk bestuur laagst inschrijven aanbesteding
gunning
Aanbesteding en gunning van werk mag de gemeente niet uitoefenen in strijd
met geschreven of ongeschreven regels van het publiek recht. De rechter dient
de bevoegdheidsuitoefening te toetsen aan algemene regels van behoorlijk bestuur.
[18] CRvB 17jan. 1995 RSV 1995, 252
Beëindiging uitkering met terugwerkende kracht is in beginsel in strijd
met het rechtszekerheidsbeginsel. Dit lijdt slechts uitzondering indien
op grond van de omstandigheden van het geval kan worden gesteld dat niet
een in rechte te honoreren verwachting op bijstand bestond. Een dergelijke
situatie doet zich onder meer voor indien, in strijd met de op betrokkene
rustende verplichtingen aan het bijstandverlenende orgaan informatie wordt
onthouden, waarvan betrokkene wist, of redelijkerwijs behoorde te weten,
dat deze op doorbetaling van invloed was (vgl. CRvB 24 mei 1995 AB 1995,
572; CRvB 13 juli 1995 TAR 1995, 205; CRvB 2 augustus 1995 PS Katern 1995,
176; CRvB 10 oktober 1995 (AB 1995, 613; ABRS 27 juni 1995 Gst. 7025, 2;
Pres. Rb. Amsterdam 18 febr. 1997 NA 1997, 258: terugwerkende bindende aanwijzing;
Pres. Rb. 's-Hertogenbosch 23 januari 1995 JSV 1995, 181; vgl. CRvB 26 febr.
1996 AB 1996, 246; CRvB 7 oktober 1997 RSV 1998, 16; art.
3:11 AWB)
[19] HR 01-12-1993 NJ 1996, 230 Discriminatie,
verzekerde AAW
Cassatieberoep van uitspraak CRvB. Uitsluiting vrouw van grensarbeider van
AAW. Discriminatieverbod art. 1 Gr.w; algemeen rechtsbeginsel. Toetsing
Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen aan
algemene rechtsbeginselen.
Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat de rechter een, niet door de
formele wetgever gegeven, algemeen verbindend voorschrift als de onderhavige
bepaling van het besluit onverbindend kan achten op de grond dat sprake
is van schending van algemene rechtsbeginselen, waaronder het gelijkheidsbeginsel.
Dit beginsel, zoals dat met ingang van 17 febr. 1983 in art. 1 Gr.w is neergelegd,
behoorde reeds geruime tijd voordien tot de ongeschreven beginselen van
het Nederlandse recht en heeft in bedoeld grondwetsartikel slechts nader
vorm gekregen.
[21] CRvB 11 augustus 1994 (RSV 1994, 266)
Aan de Raad is evenwel
zijdens A een verklaring d.d. 24 febr. 1994 overlegd van de behandelend
psychotherapeut inhoudend dat in het bewuste telefoongesprek slechts is
aangegeven dat A wellicht in de toekomst weer in staat zou kunnen zijn partieel
enige werkzaamheden te verrichten. Gelet op die verklaring, en gegeven 's-Raads
reeds eerder kenbaar gemaakte opvatting dat het telefonisch inwinnen van
relevante (medische) informatie op gespannen voet staat met de bij de voorbereiding
van beslissingen in acht te nemen eisen van zorgvuldigheid, kan de raad
niet anders concluderen dan dat de bestreden beslissing niet berust op een
deugdelijke motivering.
CRvB 12 juli 1995
RSV 1996, 1
Naar het oordeel
van de Raad dient de besluitvorming gebaseerd te zijn op een daaraan voorafgaand
deugdelijk onderzoek naar de hiervoor aangegeven medische en arbeidsrechtelijke
aspecten alsmede op een behoorlijke verslaglegging daarvan.
CRvB 14 febr. 1995
JABW 1995, 284
De raad is van oordeel dat, aangezien B ter terechtzitting heeft verklaard
dat hij op 16 maart 1993 de gewraakte verklaring niet heeft afgelegd en
die verklaring door de GSD niet letterlijk is vastgelegd in een geschrift
dat vervolgens door B is gelezen en voor waar is ondertekend, onvoldoende
aannemelijk is dat B heeft verklaard dat appellante slechts op papier op
het door haar vermelde adres woont.
Pres. Rb. 's-Gravenhage
8 december 1994 (MR 1995, 43
Bewijs voor schijnrelatie onvoldoende door onvoldoende onderzoek; gesprekken
niet ambtsedig opgesteld noch ondertekend (anders HR 11 november 1994, NJ
1995, 400; HR 2 juni 1995 RvdW 1995, 122).
[22] Rb. Arnhem 27 september
1995 AWB-katern 1995, 163
Wel binnen termijn gehoord, maar beslissing op bezwaar eerst genomen
ruim acht maanden later: Door eerst na zo'n tijdsverloop een beslissing
te nemen loopt een bestuursorgaan het risico dat uitgegaan wordt van verouderde
feiten en omstandigheden. Verweerder heeft naar een eventuele wijziging
van feiten en omstandigheden, in casu de medische toestand van eiseres,
geen onderzoek gedaan. Strijd art. 3:2 AWB.
[23] CRvB 24 oktober 1994 AB 1995, 300
De Raad begrijpt hetgeen appellant heeft betoogd aldus dat hij wel arbeidsgeschikt,
maar niet sollicitatiegeschikt is. Op dit punt is in de primaire beschikking
noch in de beslissing op bezwaar ingegaan. GGD-advies, gevraagd na beslissing
op bezwaar, houdt, overeenkomstig de adviesaanvrage, slechts in een verzoek
om een oordeel m.b.t. de arbeidsgeschiktheid van appellant Gronden beroep
op GS aangevuld met lijst van zeventien punten. In de beslissing op beroep
is hiervan niets terug te vinden. Besluit in strijd zorgvuldigheidsbeginsel.
[24] HR 27-03-1987, NJ 1987, 727 Amsterdam/Ikon. Onbehoorlijk
bestuur is onrechtmatig
Een overheidslichaam behoort bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden (erfpacht)
de algemene beginselen van behoorlijk bestuur - en derhalve ook het gelijkheidsbeginsel
en het vertrouwensbeginsel als een van die beginselen - in acht te nemen
(afloop HR 22-03-1991, NJ 1994, 170; zie ook HR 08-07-1991, NJ 1991, 691
voorwaarden verkoop gemeentegrond en HR 24-04-1992, NJ 1993, 232, openbare
aanbesteding).
[25] HR 14-1-1949, NJ 1949, 557 en HR 24-06- NJ 1949, 559
Détournement de pouvoir is onrechtmatig
Wanneer een bestuurorgaan een haar verleende bevoegdheid gebruikt voor een
ander doel dan waarvoor haar dit is gegeven handelt deze onrechtmatig.
HR 04-01-1963,
NJ 1964, 202 en 204
Civiele bevoegdheid bij machtsmisbruik, discretionaire bevoegdheid
De burgerlijke rechter zal in het algemeen slechts mogen ingrijpen, indien
het bestuursorgaan hetzij van zijn bevoegdheden een ander gebruik heeft
gemaakt dan tot de doeleinden waartoe die bevoegdheid is gegeven, hetzij
bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot zijn
besluit heeft kunnen komen.
Een overheidsorgaan dat gebruik maakt van een in hoofdzaak discretionaire
bevoegdheid, is bij de afweging van de daarbij in aanmerking komende belangen
in beginsel vrij naar eigen inzicht de rangorde dier belangen te bepalen
en overeenkomstig dat inzicht te beslissen.
HR 27-06-1986 NJ 1987, 898 Detournement de pouvoir
Inspecteur van de Volksgezondheid is niet bevoegd een maatregel te treffen
die ten doel heeft langs indirecte weg (door middel van opwekking tot apothekersboycot)
een arts te dwingen zich te gedragen overeenkomstig de ,,Methadonbrief''.
Onrechtmatig handelen van de Inspecteur.
Bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden komt alleen
toe aan een natuurlijk persoon en een rechtspersoon. De omstandigheid dat
de Inspecteur in hoedanigheid ,,beleidsvrijheid'' toekomt rechtvaardigt
geen uitzondering op dit beginsel.
HR 3-4-1998 RvdW 1998 83C
De bevoegdheden uit de wet op de ruimtelijke ordening strekken alleen
tot de planologische belangen der gemeente. Het gebruik daarvan voor een
door haar gewenste woonruimteverdeling door medewerking aan herziening van
het bestemmingsplan afhankelijk te stellen van een contractuele aanvaarding
van voorwaarden betreffende verkoop en verhuur aan ingezetenen betreft détournement
de pouvoir, waardoor de gehele overeenkomst nietig is.
[26] CRvB 2 september 1998, AA8788: Gebonden
besluiten alleen toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen
In de rechtspraak
is aanvaard dat ook met betrekking tot gebonden besluiten, waarbij geen
belangenafweging plaatsvindt in de zin van art. 3:4 AWB, aan de rechter
enige afweging toekomt ter zake van het al dan niet intreden van de met
de desbetreffende regel beoogde rechtsgevolgen, en wel aan de hand van het
criterium dat strikte toepassing van de wet in die mate in strijd kan komen
met fundamentele rechtsbeginselen dat zij op grond daarvan achterwege moet
blijven.
CRvB 28 mei 1998,
AA6174: Gebonden besluit in strijd met behoorlijk bestuur
Bij het opleggen
door het bestuursorgaan aan werkgevers van de zogenaamde malus ter beoordeling
stond, resulteerde de toetsing van een gebonden besluit aan een materieel
beginsel van behoorlijk bestuur in een vernietiging van dat besluit. In
de uitvoering van de malusregeling was naar het oordeel van de Raad een
dermate onaanvaardbare verscheidenheid ontstaan - in die zin dat de verschuldigdheid
van een malus afhankelijk was geworden van een groot aantal min of meer
toevallige factoren - dat de bestreden besluiten in strijd kwamen met de
eis van een consistente beleidsvoering. De besluiten werden derhalve in
strijd geoordeeld met het in artikel 3:4, tweede lid van de AWB besloten
beginsel van verbod van willekeur.
CRvB 8 april 1999,
AA3980: Gebonden besluit en behoorlijk bestuur
Ter beoordeling stond
het bij de invoering van het door het Besluit werkloosheid onderwijs- en
onderzoekpersoneel (BWOO) afschaffen van de bijverdienmogelijkheid voor
een bepaalde groep wachtgeldgerechtigden. De bestreden besluiten werden
in strijd geoordeeld met de zorgvuldigheid en de rechtszekerheid. Dit gebeurde
wegens de voor de betrokken groep wachtgelders (oudere leraren) bijkomende
bijzondere omstandigheid dat zij niet voor gedwongen ontslag in aanmerking
kwamen, maar - daartoe gestimuleerd - met ontslag hadden ingestemd, zonder
dat zij gewaarschuwd waren dat op het behoud van de bijverdienmogelijkheid
niet gerekend kon worden, hoewel duidelijk was dat die bijverdienmogelijkheid
doorslaggevend was voor hun instemming met een niet dreigend ontslag.
[27] HR 27-5-1994 RvdW
94, 119.
Degene die schade lijdt door
een bestemmingsplan of de uitvoering daarvan kan schade vergoeding eisen
op grond van art. 49 Wet Ruimtelijke Ordening, grove fouten in de uitvoering
van het plan komen niet voor vergoeding o.g.v. dit artikel in aanmerking.
Als door een handeling schade ontstaat
is er pas aansprakelijkheid indien de handeling en schade toerekenbaar zijn.
Niet is gesteld, noch bewezen dat de schade voorzienbaar was, zodat toerekening
niet kan plaats vinden. Dit wordt niet anders als er een inbreuk is gemaakt
op eens anders subjectief recht.
[28] HR 18-1-1991 NJ 92, 638 Staat / Leffers.
Het uitvaardigen en uitvoeren van een regeling m.b.t. veevoeder
behoort gezien het maatschappelijk belang door de varkensfokkers te worden
geduld. Indien de bescherming van een grote groep een kleine groep onevenredig
benadeelt is het onrechtmatig indien de staat geen regeling treft die het
het getroffen bedrijf / bedrijven mogelijk maakt het bedrijf aan te passen
of niet tegemoet komt aan de economische belangen van die bedrijven waar
het niet de normale bedrijfsrisico's betreft die voor rekening van de ondernemer
behoren te blijven.
HR 3-4-1998, RvdW 1998, 82 c
De onrechtmatigheid als bij Staat / Leffers geldt ook ten opzichte
van ondernemers die niet geheel op vervoedering van swill hun bedrijf hadden
ingericht. Er mag geen rekening gehouden worden met individuele omstandigheden
omdat zulks zou leiden tot alleen op draagkrachtverschil berustend onderscheid
tussen ondernemers die in gelijke mate getroffen worden door het swill verbod.
De onrechtmatigheid is niet gelegen in het uitvaardigen en uitvoeren van
het verbod maar daarvan in combinatie met het achterwege laten van bestuurscompensatie.
[29] CRvB 7 april 1994 (TAR 123)
Zoals de Raad reeds vaker heeft overwogen (recentelijk TAR 1994, 51) brengende
ten aanzien van de deugdelijke besluitvorming te stellen eisen met zich
dat, wanneer een orgaan in het kader van zijn besluitvorming advies inwint,
het op grond van de beschikbare gegevens zelfstandig een oordeel dient te
vormen, in welk verband het zich - mede - ervan moet vergewissen dat aan
de conclusies van zijn adviseur geen zodanige gebreken kleven dat het besluit
niet, althans niet zonder meer, op die conclusies mag worden gebaseerd.
De ruimte voor een inhoudelijke toets zal daarbij echter beperkter zijn
naar mate aan een advies een grotere mate van deskundigheidsexpertise ten
grondslag ligt. (zie ook CRvB 12 december 1994 JB 1995, 25; CRvB 28 maart
1996 TAR 1996, 115; CRvB 23 januari 1997 TAR 1997, 43)