Procesrecht

Algemeen.
Bevoegdheid.
Belang.
Dagvaarding juiste partij.
Fair trial.
Ontvankelijkheid.
Schadestaat.
Voeging.

 

Belang

HR BC3354 Belang bij voorlopig getuigenverhoor

Een voorlopig getuigenverhoor strekt in een geval als het onderhavige ertoe verzoeker de gelegenheid te bieden opheldering te verkrijgen omtrent de voor het geding van belang zijnde feiten, zulks teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen (vgl. HR 24 maart 1995, nr. 8573, NJ 1998, 414). Om die reden behoeft de verzoeker niet aannemelijk te maken dat hij enige schade heeft geleden.

HR 9-10-1998 NJ 1998, 853 Bij geen belang moet vordering worden afgewezen

Dagvaarding

Dagvaarding juiste persoon

HR 10-03-1995 NJ 96,299 Holtrop Stevens Dagvaarden verkeerde partij
Dagvaarden verkeerde partij kan zonder gevolg blijven indien een beroep daarop strijdig is met een goede procesorde of rechtsverwerking.Het is een verweer ten principale, geen exceptief verweer dat voor alle weren moet worden gevoerd en mag zelfs nog in appel worden gevoerd.

Door voorafgaand en tijdens de procedure in eerste aanleg niet tijdig en ondubbelzinnig het dagvaarden van de verkeerde partij aan de orde te hebben gesteld komt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op dit verweer geen beroep toe. Zie ook Bosch en Duin / v. Dongen, waar gewaarschuwd had moeten worden. Dat gewezen was op de rechtsovergang is niet van belang als in dezelfde brief gesteld wordt dat de verwerende partij inhoudelijk verweer zal voeren.

Hoofdregel was dat als een partij had opgehouden te bestaan door fusie of splitsing, een rechtsmiddel door of tegen de rechtsopvolger moet worden ingesteld. HR 9-1-04 NJ 2005, 222.  en 11-3-05 NJ 2005, 224, uitgezonderd  datr de partij zulks niet wist noch behoorde te weten bij doorprocederen op oude naam HR 10-9-04 NJ 2005, 223. of bij vergissing die niet tot onduidelijkheid leidt, HR 20-02-98 NJ 98, 473.

Minder genuanceerd is HR 27-05-2005 NJ 2006, 598 Philipp Morris / v.d. Graaf. als tijdens de proceure de oorspronkelijke procespartij is verdwenen en door een ander is opgevolgd is slechts beslissend of de opvolger redelijkerwijs heeft moeten en kunnen begrijpen wie er werd bedoeld, anders ontbreekt een rechtens te respecteren belang.zie ook HR 22-10-04 NJ 2006, 202, de wilsvertrouwensleer.

Fair trial

Hof Den Bosch 29-1-2008 BC3825 recht op oral hearing

De kantonrechter gelast geen comparitie en staat evenmin repliek en dupliek toe. Doorbreking appelverbod art. 7:262 BW? Schending art. 131 en 132 Rv is geen doorbrekingsgrond. Geen schending hoor en wederhoor, wel schending recht op 'oral hearing'. Geen grieven gericht tegen inhoudelijke beoordeling van de zaak. Beroep op gezag van gewijsde in eerdere uitspraak tussen partijen al verworpen.

Ontvankelijkheid

HR 30-1-1959 NJ 1960-85 een ongesplitste vordering van partijen is niet ontvankelijk

“Dat voorts indien de rechter de stellingen van eiseres aldus zou opvatten dat zij van haar tegenpartij slechts één bedrag vordert hetgeen zij zelf naar eigen goedvinden tussen zich en haar kinderen zou wensen te verdelen, hij haar in haar vordering niet zou kunnen ontvangen.”

ECLI:NL:PHR:2005:AT6024
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak 10-06-2005
Datum publicatie 10-06-2005
Zaaknummer C04/043HR
Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AT6024
2.5 Ik merk op dat het verweer dat hier door [eiser] gevoerd wordt niet als exceptie is opgeworpen. De Hoge Raad heeft het echter ook mogelijk geacht:(6)
"dat, zo hij, gelijk in het onderhavige geval, een beroep op de exceptie van nietigheid achterwege laat, hij zich alsnog kan verweren door zich er op te beroepen dat tengevolge van het genoemde gebrek in de dagvaarding niet, althans niet voldoende, blijkt wat de eiser van hem vordert;
dat ook zonder zodanig beroep de rechter, zo hij van oordeel mocht zijn dat uit de stellingen van den eiser ten processe niet voldoende blijkt wat hij van den gedaagde vordert, ambtshalve tot afwijzing van de vordering dient te komen;"
6 Aldus HR 30 januari 1959, NJ 1960, 85.

Schadestaat

Schadestaat <> Hoofdprocedure

De grondslag van de aansprakelijkheid moet in de hoofdprocedure worden vastgesteld, waarna de omvang van de vergoedingsplicht in de schadestaatprocedure wordt onderzocht.
Zie bijv. HR 2 november 1990, UN: AB8154, NJ 1992, 83 (Kaiser/Interpolis; m.nt. HJS), rov. 3.2; HR 30 mei 1997, UN: ZC2383, NJ 1998, 381 (Elink Schuurman/H.; m.nt. HJS), rov. 3.4; en HR 16 mei 2008, UN: BD1674, NJ 2008, 285 (Romein/Reimerswaal), rov. 3.5.3.
Zie bijv ook. J. Spoelder, De schadestaatprocedure (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1966, p. 10; T.F.E. Tjong Tjin Tai, "De ambivalente regeling van de schadestaatprocedure", TCR 2008, p. 1; J. de Bie Leuveling Tjeenk, "De verhouding tussen hoofdprocedure en schadestaatprocedure", MIN 2010, p. 121; G.J. Knijp, "De ruime mogelijkheden van de schadestaatprocedure", NbBW 1999, p. 21; H.J. Snijders, C.J.M. Klaassen en G.J. Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer: Kluwer 2011, nr. 425; en M.B. Beekhoven van den Boezem, Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), art. 612 Rv, aant. 5.

De aard en omvang van de tekortkoming, als vastgesteld in de hoofdprocedure, moet in de schadestaatprocedure als leidend worden beschouwd.
Zie bijv. HR 27 juni 1975, UN: AC5609, NJ 1976/159 (Dinger/Holleman c.s.; m.nt. GJS), "dat de schadestaatprocedure - in geval van een vordering ter zake van wanprestatie - er niet toe strekt om vast te stellen op welke punten de schuldenaar in de nakoming van zijn verplichtingen te kort is geschoten, maar om te geraken tot een vaststelling van de schade die het gevolg is van de tekortkomingen in de nakoming van de contractuele verplichtingen van de schuldenaar zoals die ten processe zijn komen vast te staan (...)."
Zie ook. HR 4 februari 1977, UN: AB6923, NJ 1977/425 (Lucifersfabrieken/Foreco).
En W. Hugenholtz en W.H. Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, Amsterdam: Elsevier Juridisch 2009, p. 205: "De schadestaatprocedure dient (...) niet om vast te stellen op welke punten de schuldenaar in de nakoming van zijn verplichtingen is tekortgeschoten."


Vgl. voor een bijzonder geval HR 19 mei 1995, UN: ZC1731, NJ 1995/531 (Ordelmans/Lademo IV), aankoop diamant. In de hoofdprocedure was slechts een tekortkoming ten aanzien van de kleur van de diamant vastgesteld. In de schadestaatprocedure werd de omvang van de vergoedingsplicht mede gerelateerd aan een tekortkoming ten aanzien van de zuiverheidsgraad van de diamant.
De klacht dat het hof aldus had miskend dat in de schadestaatprocedure slechts plaats is voor vergoeding van schade wegens wanprestatie waarover in de hoofdprocedure is beslist, werd verworpen bij gebrek aan feitelijke grondslag. Kennelijk beschouwde de Hoge Raad de tekortkoming ten aanzien van de zuiverheidsgraad hier als een relevante factor voor de beoordeling van de omvang van de vergoedingsplicht (vgl. rov. 5.1).

Ook in de Iiteratuur wordt aangenomen dat het toevoegen van 'nieuwe' tekort komingen in het kader van de schadestaatprocedure, welke in de hoofdprocedure niet aan de orde zijn geweest, niet is toegestaan.
Zie bijv. M.H. Wissink, "Schadestaat en schadeberekening", NbBW 1995, p. 137-140,
"Materieelrechtelijk is het mogelijk om de grondslag van de aansprakelijkheid op verschillende manieren te omschrijven, namelijk als een (toerekenbare) tekortkoming in de nakoming van een verbintenis (vgl. art. 6:74 en 6:265 BW) of - iets concreter - als een tekortkoming in de zin van non-conformiteit (art. 7:17 BW) of - nog concreter - als een tekortkoming in de zin van een mindere kleurkwaliteit. Hoewel alle drie omschrijvingen materieelrechtelijk juist zijn, komt het voor de bepaling van hetgeen in de schadestaatprocedure nog aan de orde kan komen aan op de wanprestatie zoals die in concreto in de hoofdprocedure is komen vast te staan. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat in de schadestaatprocedure ook nog het bestaan van andere vormen van wanprestatie c.q. non-conformiteit zou kunnen worden onderzocht, dan die welke reeds in de hoofdprocedure zijn vastgesteld."

Zie in gelijke zin bijv. G.J. Knijp, "De ruime mogelijkheden van de schadestaatprocedure", NbBW 1999, p. 21-24
"De vraag of een debiteur op bepaalde punten in de nakoming van zijn verplichtingen is tekortgeschoten, is derhalve een kwestie waarop in de hoofdprocedure het antwoord moet worden gegeven (HR 4 februari 1977, NJ 1977, 425). Is in de hoofdprocedure eennnaal vastgesteld wat de grondslag en de omvang van de aansprakelijkheid is, dan heeft dat in de schadestaatprocedure gezag van gewijsde en kan de rechter bij de beoordeling van de omvang van de schade daar niet meer buiten treden."

Weliswaar is de benadeelde, conform art. 615 Rv, bevoegd om in het kader van de
schadestaatprocedure nieuwe schadeposten in de schadestaat op te nemen, ongeacht of in de hoofdzaak reeds concrete schadeposten waren gesteld, maar zal daarbij moeten blijven binnen de grenzen van de in de hoofdprocedure vastgestelde tekortkoming. Hij mag dus geen nieuwe schadefeiten, schadeoorzaken of schadevoorvallen aanvoeren, omdat hij aldus — onder de noemer van schadebegroting — de facto de grondslag van zijn vordering uitbreidt.
Zie in deze zin J. Spoelder, De schadestaatprocedure (diss. Leiden),
Deventer: Kluwer 1966, p. 84-85, die betoogt dat indien de rechter in de hoofdprocedure tot de slotsom komt dat de opgave van eisers schadebronnen uitputtend geacht moet worden, de schadestaatprocedure geen mogelijkheid meer biedt om op de gegeven beslissing terug te komen. Hij vervolgt (p. 85): "Zou declarant desniettegenstaande in de schadestaatprocedure een of meer onvoorziene schadeoorzaken willen introduceren en daartoe met andere elementen buiten de door de rechter uitdrukkelijk vastgestelde om voor de dag komen, dan zal bij het bepalen van het beloop der schade met deze later aangevoerde factoren geen rekening mogen worden gehouden."

Het voorgaande wordt bevestigd door oude rechtspraak van de Hoge Raad (HR 26 april 1928, NJ 1928, p. 1031 (Colle/Gansenkolk)), waarin is beslist dat eiser, door in zijn dagvaarding slechts een oorzaak van de schade te stellen, de grondslag van zijn vordering versmalt, in die zin dat hij in de schadestaatprocedure niet meer schadeoorzaken kan aanvoeren.
Tjong Tjin Tai meent overigens dat een dergelijke versmalling van de grondslag niet te snel mag worden aangenomen, maar betoogt niettemin dat het aanbeveling verdient dat eiser, indien hij in de hoofdprocedure ter onderbouwing van de mogelijkheid van schade op den concreet voorbeeld wijst, dit "uitdrukkelijk vermeldt". Zie T.F.E. Tjong Tjin Tai, "De ambivalente regeling van de schadestaatprocedure", TCR 2008, p. 4.

Schadefeit en schade

Zie voor onderscheid tussen schadefeit en schade bijv. A.R. Bloembergen, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad (diss. Utrecht), Deventer: Kluwer 1965, p. 14; en T.F.E. Tjong Tjin Tai, NJ-annotatie bij HR 31 maart 2006, UN: AU6092, NJ 2011, 250 (Nefalit/Erven Karamus), sub 2a.

Voeging in strafzaak

Stein en Rueb  Compendium burgerlijk procesrecht voeging van eisers , subjectieve cumulatie

HR 21 november 2008 BF1032 Subjectieve cumulatie van verschillende, voor afzonderlijke berechting vatbare rechtsvorderingen, die vanwege hun onderlinge samenhang in één procedure zijn samengevoegd; samenvoeging ontneemt aan de desbetreffende afzonderlijke zaken niet hun zelfstandigheid waardoor conclusies en akten die worden genomen en producties die worden overgelegd in de ene zaak, niet van rechtswege gelden als genomen respectievelijk overgelegd in de andere zaak; cassatie; ontvankelijkheid cassatieberoep.

Rechtbank Arnhem,18-02-2009 LJN BH3661, Bevoegheidsincident. Subjectieve cumulatie van rechtsvorderingen.

De beide vorderingen vallen elk binnen de competentiegrens van de kantonrechter. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd en verwijst de zaak naar de sector kanton.

Rechtbank Utrecht, 25-04-2010 BN2963 subjectieve cumulatie arbeidsongeval.

Aansprakelijkheid inlener aangenomen. Geen draagplicht formele werkgever, geen bewuste roekeloosheid. Vrijwaringszaak: aansprakelijkheid tussenpersoon aangenomen voor niet ...

VRA 2001/97 De benadeelde partij in het strafproces vanuit civielrechtelijk perspectief mr W.H. Vellinga