2013 spoorboekje 185WVW (pdf)
Wetsartikelen.
50% regel.
Analogie en motorrijtuig.
Bewijs.
Bestuurder en duwen zie WAM
Botsing.
Inhalen / voorbijrijden, afstand.
Motorvoertuig.
Overmacht.
Reflexwerking.
Regresnemers, besturen en (weg)gebruik.
Verkeersdeelname.
Weg.
Verkeersaansprakelijkheid, wetsvoorstel
1.Indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan, niet door dat motorrijtuig vervoerde, personen of zaken, is de eigenaar van het motorrijtuig of - indien er een houder van het motorrijtuig is - de houder verplicht om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht, daaronder begrepen het geval dat het is veroorzaakt door iemand, voor wie onderscheidenlijk de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is.
2.De eigenaar of houder die het motorrijtuig niet zelf bestuurt, is aansprakelijk voor de gedragingen van degene door wie hij dat motorrijtuig doet of laat rijden.
3.Het eerste en het tweede lid vinden geen toepassing ten aanzien van schade, door een motorrijtuig toegebracht aan loslopende dieren, aan een ander motorrijtuig in beweging of aan personen en zaken die daarmee worden vervoerd.
4.Dit artikel laat onverkort de uit andere wettelijke bepalingen voortvloeiende aansprakelijkheid.
Artikel 1 (met name geldig op 1-11-2010)
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. aanhangwagens: voertuigen die door een voertuig worden voortbewogen of kennelijk bestemd zijn om aldus te worden voortbewogen, alsmede opleggers;
a1. ambulance: motorvoertuig, ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor ambulancevervoer als bedoeld in de Wet ambulancevervoer;
b. autobus: motorvoertuig, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;
c. autosnelweg: weg, aangeduid door bord G1 van bijlage I; langs autosnelwegen gelegen parkeerplaatsen, tankstations en bushalteplaatsen maken geen deel van de autosnelweg uit;
d. autoweg: weg, aangeduid door bord G3 van bijlage I; langs autowegen gelegen parkeerplaatsen, tankstations en bushalteplaatsen maken geen deel van de autoweg uit;
da. bedrijfsauto: bedrijfsauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;
db. bestelauto: motorvoertuig, bestemd voor het vervoer van goederen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg;
e. bestemmingsverkeer: bestuurders wier reisdoel één of meer bepaalde percelen betreft die zijn gelegen aan of in de directe nabijheid van een weg met een door verkeerstekens aangegeven geslotenverklaring voor bepaalde categorieën bestuurders en die slechts via deze weg zijn te bereiken alsmede bestuurders van lijnbussen;
f. bestuurder van een motorvoertuig:
1. hij die het motorvoertuig bestuurt of
2. voor zover het betreft een motorvoertuig voor het besturen waarvan een rijbewijs AM, B, C, D of E, is vereist en dat is voorzien van een dubbele bediening, hij die rijonderricht geeft of toezicht houdt in het kader van een vanwege de overheid ingesteld onderzoek naar de rijvaardigheid, niet zijnde een onderzoek als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet;
g. bestuurders: alle weggebruikers behalve voetgangers;
h. bevoegd gezag: gezag als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de wet;
ha. brombakfiets: bromfiets op drie symmetrisch geplaatste wielen, met twee voorwielen met een diameter van meer dan 0,40 m, uitsluitend ingericht voor het vervoer van de bestuurder en van goederen en eventueel van een achter de bestuurder gezeten passagier;
i. [vervallen;]
ia. brommobiel: bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie;
j. busbaan: rijbaan waarop het woord «BUS» of «LIJNBUS» is aangebracht;
k. busstrook: door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop het woord «BUS» of «LIJNBUS» is aangebracht;
l. dag: de periode tussen zonsopgang en zonsondergang;
l1. diensten voor spoedeisende medische hulpverlening: de ambulancediensten waaraan krachtens de Wet ambulancevervoer vergunning is verleend voor het verrichten van ambulancevervoer, alsmede daartoe uitgeruste voertuigen van andere hulpverleningsdiensten die zich in opdracht van een centrale post als bedoeld in artikel 1 van de Wet ambulancevervoer bezighouden met het verlenen van eerstelijns spoedeisende hulpverlening;
l2. dierenambulance: motorvoertuig, ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke en gewonde dieren;
m. doorgaande rijbaan: rijbaan zonder de invoeg- en uitrijstroken;
ma. driewielig motorvoertuig: driewielig motorrijtuig als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;
n. fietsstrook: door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht;
o. geslotenverklaring: verbod de betrokken weg in te rijden of in te gaan alsmede de betrokken weg te gebruiken;
p. haaietanden: voorrangsdriehoeken op het wegdek;
q. [vervallen;]
r. gehandicaptenvoertuig: voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, niet breder is dan 1,10 meter en niet is uitgerust met een motor, dan wel is uitgerust met een motor waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet meer dan 45 km per uur bedraagt, en geen bromfiets is;
s. invoegstrook: door een blokmarkering van de doorgaande rijbaan afgescheiden weggedeelte dat is bestemd voor bestuurders die de doorgaande rijbaan oprijden;
t. kruispunt: kruising of splitsing van wegen;
u. ligplaats: ligplaats als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;
v. lijnbus: motorvoertuig, gebezigd voor het verrichten van openbaar vervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000;
w. [vervallen;]
x. militaire kolonne: een aantal zich achter elkaar bevindende militaire dan wel bij een onderdeel van de rampenbestrijdingsorganisatie in gebruik zijnde motorvoertuigen, onder één commandant, die de door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie vastgestelde herkenningstekens voeren;
y. motorfiets: motorvoertuig op twee wielen al dan niet met zijspan- of aanhangwagen;
z. motorvoertuigen: alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen;
aa. nacht: de periode tussen zonsondergang en zonsopgang;
aab. overweg: kruising van een weg en een spoorweg die wordt aangeduid door middel van bord J12 of J13 van bijlage 1;
ab. parkeerhaven of parkeerstrook: langs de rijbaan gelegen verharding die is bestemd voor stilstaande of geparkeerde voertuigen;
ac. parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;
aca. personenauto: personenauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;
acb. puntstuk: meerhoekig vlak op het wegdek, opgenomen bij splitsingen of samenvoegingen van wegen, rijstroken of rijbanen;
ad. rijbaan: elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden;
ae. rijstrook: door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken;
af. snorfiets: bromfiets die blijkens de gegevens in het kentekenregister of het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs is geconstrueerd voor een maximumsnelheid die niet meer bedraagt dan 25 km/h;
afa. spitsstrook: de vluchtstrook die als rijstrook is aangewezen blijkens bord C23-01 van bijlage 1;
afb. T100-bus: autobus, ten aanzien waarvan uit een aantekening op het kentekenbewijs of uit het kentekenregister blijkt dat hij zodanig is ingericht dat hij in aanmerking komt voor een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur.
Met een T100-bus als bedoeld in dit besluit wordt gelijkgesteld een autobus die is geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en ten aanzien waarvan uit het kentekenbewijs of uit een verklaring afgegeven door een onafhankelijke keuringsinstelling, afgegeven op basis van onderzoekingen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd, blijkt dat de autobus geschikt is voor een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur;
ag. uitrijstrook: door een blokmarkering van de doorgaande rijbaan afgescheiden weggedeelte dat is bestemd voor bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten;
aga. uitvaartstoet van motorvoertuigen: een stoet, bestaande uit motorvoertuigen, die een lijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de lijkbezorging of de as van een gecremeerd lijk begeleiden en die de in artikel 30c bedoelde herkenningstekens voeren;
ah. veiligheidscel: onderdeel van de constructie van een bromfiets, een motorfiets of een driewielig motorvoertuig dat de bestuurder of passagiers beschermt tegen hoofdletsel;
ai. verdrijvingsvlak: gedeelte van de rijbaan waarop schuine strepen zijn aangebracht;
aj. verkeer: alle weggebruikers;
aja. verkeersregelaar: persoon als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer;
aj1. verlicht transparant: verlicht transparant als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;
ak. vluchthaven of vluchtstrook: door een doorgetrokken streep van de rijbaan van de autosnelweg of autoweg afgescheiden weggedeelte, dat bestemd is voor gebruik in noodgevallen, behoudens voor de duur van openstelling als spitsstrook;
al. voertuigen: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens;
am. voorrang verlenen: het de betrokken bestuurders in staat stellen ongehinderd hun weg te vervolgen;
an. voorrangsvoertuig: motorvoertuig dat de optische en geluidssignalen voert als bedoeld in artikel 29;
ao. vrachtauto: motorvoertuig, niet ingericht voor het vervoer van personen, waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg;
ap. weggebruikers: voetgangers, fietsers, bromfietsers, bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, van een motorvoertuig of van een tram, ruiters, geleiders van rij- of trekdieren of vee en bestuurders van een bespannen of onbespannen wagen;
4.2 Bij de beoordeling van deze onderdelen moet het volgende worden vooropgesteld.
De Hoge Raad heeft in een aantal arresten, voor het eerst in zijn arrest van 28 februari 1992, nr. 14628, NJ 1993, 566, de 50%-regel aanvaard ten behoeve van een voetganger of fietser vanaf de leeftijd van 14 jaar die het slachtoffer is van een verkeersongeval met een motorrijtuig. Deze regel houdt in dat indien overmacht van de bestuurder van het motorrijtuig niet aannemelijk is gemaakt, doch er wel een fout van de fietser of voetganger is zonder dat evenwel sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, de billijkheid eist dat bij de verdeling van de schade over de betrokkenen ten minste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Deze regel is gegrond op de billijkheid als bedoeld in art. 6:101 lid 1 BW en geldt specifiek voor de aansprakelijkheid van het motorrijtuig jegens 'kwetsbare' verkeersdeelnemers. De uitzondering op de 50%-regel voor het geval van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van de voetganger of fietser berust op de gedachte dat er in genoemd geval geen grond meer bestaat om de schade - ongeacht de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen - billijkheidshalve ten minste voor 50% ten laste van het motorrijtuig te brengen. Bij opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van de voetganger of fietser zijn immers diens eigen gedragingen in zodanige mate bepalend voor het ontstaan van het ongeval, dat de billijkheid in een dergelijk geval niet eist dat de beschermende 50%-regel ten gunste van deze voetganger of fietser geldt. In een zodanig geval blijft de verdeling van de schade over het motorrijtuig en het slachtoffer dan ook onderworpen aan de gewone regels van art. 6:101 BW.
Voor aan opzet grenzende roekeloosheid als bedoeld in de 50%-regel is in beginsel bewustheid van het gevaar bij het slachtoffer vereist. De stelplicht en bewijslast ter zake van de aan opzet grenzende roekeloosheid rusten op de aansprakelijk gestelde partij; dat bewijs omvat derhalve ook de bewustheid van het gevaar bij het slachtoffer. Opmerking verdient evenwel dat de aansprakelijk gestelde partij voor het bewijs van die bewustheid kan volstaan met het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit die bewustheid bij een voetganger of fietser vanaf de leeftijd van 14 jaar mag worden afgeleid.
Aansprakelijkheid ex art. 31 WVW en onrechtmatige daad. Geen verhoogde rechtsbescherming voor bejaarden. Billijkheidscorrectie bij fout van slachtoffer altijd tenminste 50 procent
HR 24-12-1993 RvdW 94, 11 Sikes / Kellenaers WVW 31 rest 50% zie iza vrerink
Niet volgens de schuldverhouding worden de wederzijdse bijdragen berekend doch weer vanaf de basis: Fase 1 = totale verhouding in causaliteit, (bijdragen der partijen) fase 2 = indien geen overmacht dan minimaal 50%.
Indien de schade ten laste van een verzekeraar is gekomen verliest het billijkheidsargument dat tot de 50% leidt zijn gewicht.
Kind 14 + 8mnd verdeling as overmacht WVW 31 14 is absolute norm
De billijkheid vereist het dat bij 14+ minimaal 50% bij het motorrijtuig blijft. Of er meer betaald moet worden hangt af van de mate van bijdrage door de rijwijze van en het gevaar in het motorvoertuig ten opzichte van de causale bijdrage door de wijze van verkeersdeelneming van het kind, waarbij rekening kan worden gehouden met de billijkheidscorrectie van art. 6:101 BW
Renvooi: Hof Den Bosch 22-1-1997 VR 97, 63
Omdat de fietster met haar 14 jaar en 8 maanden zich qua ontwikkeling niet onderscheidt van een kind jonger dan 14 jaar en gezien het feit dat zij ernstig letsel heeft opgelopen eist de billijkheid dat de schade geheel vergoed wordt.
De billijkheid vereist dat door de verwezenlijking van het gevaar van het motorrijtuig minstens 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig komt als er geen sprake is van overmacht en als aan de andere partij geen opzet of grove roekeloosheid kan worden toegerekend.
Overmacht bij kinderen is alleen dan niet aanwezig als het kind de schade uit opzet of met aan opzetgrenzende roekeloosheid veroorzaakte. De fouten van een kind moeten een bestuurder worden toegerekend en leveren voor deze geen overmacht op. De billijkheid leidt tot een volledige schadevergoeding.
Geen beroep op eigen schuld van een kind jonger dan 14 is mogelijk behalve bij opzet of grove roekeloosheid.
Verkeersongeval tussen vrachtauto sneltram (metro). Eigenaar tram stelt verzekeraar vrachtwagen aansprakelijk. Onduidelijke toedracht, vrachtwagen mogelijk door rood licht; doorgeschoven tegen metro aan, metro ontspoord. De rechtbank verwerpt het verweer van de verzekeraar van de vrachtwagen dat art. 185 WVW niet van toepassing is, omdat sneltram geen zwakke verkeersdeelnemer is. De rechtbank acht evident dat een sneltram niet kan worden gezien als een zwakke verkeersdeelnemer. Toepasselijkheid van art 185 WVW is politieke keuze. Nu wettekst duidelijk is, ligt het in de rede dat de rechter de door de wetgever gemaakte keuze volgt. Art 185 WVW van toepassing: beroep op overmacht door vrachtwagen afgewezen. Geen eigen schuld bestuurder sneltram.
2000-03-28 Hof Arnhem rolnr 2000, 013 snorfiets is motorvoertuig
Omdat het ongeval niet heeft plaatsgevonden op een weg die in feite openstond voor het openbaar verkeer is er geen ruimte voor (analoge) toepassing van artikel 185 WVW. De bewijslast rust derhalve op de eiser.
De norm van artikel 6:162 BW waarvan de schending bewezen moet worden is analoog aan art 185 WVW, nl. of de bestuurder enig verwijt rechtens treft. Dat is niet miskend door het Hof door te spreken over onzorgvuldig rijgedrag hetwelk kennelijk bedoeld is om te onderzoeken of de bestuurder een verwijt rechtens kan worden gemaakt.
Evenmin is er ruimte voor een verzwaarde stelplicht als bij artikel 7:658 BW over de vraag of de bestuurder rechtens enig verwijt kan worden gemaakt omdat dat niet geëigend is voor het geval dat een derde niet zijnde de werkgever wordt aangesproken.
Een elektrische invalidenwagen waarmee niet harder dan 6 km p.u. mee gereden kan worden kan in redelijkheid niet gerekend worden als een motorvoertuig waarnaar art.185 WVW verwijst.
Snorfiets wel? RvT I 97, 11
Gelijke uitkomst art. 31 WVW en 1401 BW (oud). IZA / Vrerink maatstaf. 31 WVW normen ook bij OD RO 3.7
Konings is weliswaar als bestuurder op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk gesteld doch dat neemt niet weg dat het hier gaat om een verkeersongeval waarbij twee motorvoertuigen zijn betrokken en waardoor schade is toegebracht aan een voetgangster. Een ongeval derhalve waarvoor bij een aansprakelijkstelling op grond van art. 185 WVW 1994 de eigenaren van de motorvoertuigen slechts in het geval van overmacht niet tot schadevergoeding verplicht zouden zijn. Indien hem van een ongeval maar een gering verwijt kan worden gemaakt, dan is dat voldoende om zijn handelen onrechtmatig te achten jegens een zwakkere verkeersdeelnemer. Hij had erop bedacht dienen te zijn dat de andere auto linksaf zou slaan ook als geen richting was aangegeven. Een weggebruiker moet ook bedacht zijn op eventuele verzuimen van zijn medeweggebruikers.
Indien i.p.v. de eigenaar de bestuurder gedagvaard wordt is art. 31. WVW niet van toepassing. De omstandigheden dat de vrachtauto verzekerd is en dat de fietser 12 jaar is vermag geen reden zijn om de bewijslast ten gunste van de fietser om te keren. Anders noot v. WvC.
Nu de oorzaak van het ongeval niet is vastgesteld en, de mogelijkheid is opengebleven dat het ongeval het gevolg is van een gedraging die niet zo onwaarschijnlijk was dat de vrachtautochauffeur daarmee geen rekening behoefde te houden is de aansprakelijklheid ex art. 185 WVW gegeven. (Vgl HR 22 mei 1992, VR 1992, 94 en 5 december 1997 VR 1998, 64).
De Hoge Raad overweegt, dat uit de feiten volgt dat op het moment waarop het kind werd overreden dit niet door de winkelwagen werd vervoerd. Niet uitgesloten is, dat het kind tevoren in de winkelwagen was geklommen. De bewijslast hiervan drukt echter op de eigenaar van het motorrijtuig. Deze bewijslastverdeling volgt uit de strekking van artikel 31 WVW, namelijk bescherming van voetgangers tegen de gevaren van gemotoriseerd verkeer.
(mrs Makkink, Steeg, Tjittes), nr. 2004, 751
De Staat spreekt de WAM-verzekeraar aan primair op grond van art. 185 WVW en subsidiair art. 6:162 BW. Rechtbank wijst vordering toe, hof wijst vordering af.
In het licht van deze wetsgeschiedenis, die niet ver vóór de invoering van de Wegenverkeerswet 1994 op 1 januari 1995 ligt en die er geen twijfel over laat bestaan dat met de modernisering van de formulering geen uitbreiding van het toepassingsbereik van de wetsbepaling werd beoogd, moet reeds worden aangenomen dat het zonder enige botsing, aan of overrijding of enige handeling ter voorkoming daarvan in brand geraken van het onderhavige motorrijtuig — zoals hier in 1995 — in ieder geval toen niet onder het toepassingsbereik van artikel 185 van die wet viel.
Voor toewijzing van de vordering van de Staat op de grondslag van onrechtmatig handelen van X is in beginsel vereist dat X heeft gehandeld in strijd met hetgeen hem in het maatschappelijk verkeer jegens de Staat als eigenaar van de weg respectievelijk wegbeheerder betaamt, onverschillig of het hier om zaaksbeschadiging dan wel om zuivere vermogensschade gaat. Er is onvoldoende grond voor een verwijt dat X de auto onvoldoende heeft onderhouden
Van een trekker met aanhanger, zelfs al is die 2,70 breed, kan niet verwacht worden dat deze op een 4 meter brede weg de hele tijd achter een hoogstens 75 cm brede fiets blijft hangen.. Als er van uit wordt gegaan dat van een fietser verlangd mag worden dat hij niet meer dan 50 cm van de wegrand verwijderd blijft, en als rekening wordt gehouden met een breedte van fiets en fietser zelf van 75 cm (art. 79 WVR), dan heeft hijzelf een strook van ongeveer 85 cm breedte nodig.
Per saldo dient er dus minstens 1,35 meter vrij te blijven; indien en voorzover van de fietser verlangd zou mogen worden dat hij tijdelijk nog iets verder (hooguit 10 tot 20 cm) naar rechts gaat, dan dient dus in ieder geval 1,20 meter vrij te blijven.
Op welke afstand de fietser van de zijrand van de weg reed is niet vastgesteld.
De rechtbank heeft Van Asten en Interpolis terecht belast met het bewijs van zodanig verkeersgedrag door de fietser dat daaruit wel opzet, grove schuld of een relevante mate van medeschuld in opgemelde zin kan worden afgeleid.
bestuurder van (vracht)auto dient bij het passeren van een fietser bij het bepalen van de afstand waarop hij zal passeren mede rekening te houden met de mogelijke onverwachte gedragingen, waaronder reacties op het passeren van de auto zelf. De weg ter plaatse is 6 meter breed. Krassporen van de fiets zijn aangetroffen op een afstand van 2.40 en 2.60 meter gemeten vanaf de zuidkant van de rijbaan, de kant waar de 9-jarige Hermen Buurman fietste. Bij de beoordeling van het gedrag van de autobestuurder te dezer zake is mede van belang of hij daarbij de afstand tot deze fietser ruimer heeft kunnen nemen dan hij heeft gedaan.
Vrachtauto met aanhangwagen, tijdens ochtendspits op Berlagebrug te Amsterdam, houdt 1.50 meter tot trottoirrand en haalt fietsende jongens in. Een der fietsende jongens komt onder aanhangwagen. Overmacht voor bestuurder, nu 1.50 meter voldoende is, en vrachtwagencombinatie niet heeft geslingerd.
De trekker met oplegger stond stil op de spoorwegovergang toen de trein er tegenaan reed.
De bestuurder had het voertuig verlaten, maar de trekker had op dat moment (nog) niet opgehouden aan het verkeer deel te nemen. De bestuurder had de trekker alleen verlaten om zich in veiligheid te brengen. Geen overmacht, geen eigen schuld.
De motorbestuurder had het plotseling uitwijken op het fietspad door de fietser voor tegemoetkomende fietser niet behoeven te voorzien
Auto raakt bij hevige neerslag in de nacht in een slip op de autosnelweg, maar bestuurder weet auto op vluchtstrook tot stilstand te brengen. De vier inzittenden van die auto stappen uit en twee van hen lopen naar een andere auto die na eveneens een slip in de middenberm stilstaat teneinde zo nodig hulp te bieden.
De auto was bewust tijdelijk aan de verkeersstroom onttrokken. Dan kan niet worden gezegd dat het voertuig nog in beweging was als bedoeld in artikel 185 WVW en evenmin dat de bestuurder en passagiers als door een motorrijtuig vervoerd moeten worden beschouwd.
Geen overmacht omdat met gladheid moest worden gerekend. De omstandigheid dat de slachtoffers in de berm naast de vluchtstrook stonden c.q. liepen, kan niet worden aangemerkt als een hen toe te rekenen omstandigheid die heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.
Poolse vrachtauto rijdt een terrein op. Een eerste man aldaar gebaart en schreeuwt dat hij van het terrein af moet, springt op de treeplank wordt handtastelijk en grijpt naar stuur of sleutels. Een tweede man klimt ook op de treeplank schreeuwt en buigt zich om de sleutels te pakken. De Pool geeft gas. Het is genoegzaam aannemelijk dat hij zich hogelijk bedreigd voelde, in paniek is geraakt en door drang waaraan hij geen weerstand kon bieden is opgetrokken, hetgeen evenzeer in de zin van art. 31 WVW overmacht betekent.
De buschauffeur moet wel rekening houden met verkeersfouten, maar niet met een volwassen fietser die over zijn stuur gebogen hard rijdend willens en wetens door rood rijdt. De fietser was door een stilstaande bus niet zichtbaar. De buschauffeur kon geen verwijt gemaakt worden over zijn wijze van rijden.
Idem Causaliteitsafweging billijkheidscorrectie HR 2-6-1995, v Keulen / Trias RvdW 95, 120
De overweging van het Hof dat aan het kind enig schuldverwijt is te maken maar in zo'n geringe mate dat het in het niet zinkt bij de door de bestuurder gemaakte verkeersfout is onvoldoende gemotiveerd omdat bij de causaliteitsafweging het verwijtbaarheidsoordeel niet betrokken mag worden en niet gemotiveerd is dat het Hof met dat oordeel beoogde de billijkheidcorrectie toe te passen.
De langzaam rijdende automobilist mocht ervan uit gaan dat de langzaam rijdende fietsters zouden stoppen voor de haaientanden. Er waren geen omstandigheden die tot nog zachter rijden noopten.
Een beroep op overmacht gaat slechts op als de eigenaar / bestuurder van het voertuig aannemelijk maakt dat hem rechtens geen enkel verwijt treft ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen.
Daarbij zijn eventuele fouten van andere weggebruikers, waaronder die van het slachtoffer zelf, alleen van belang indien zij voor de bestuurder zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening had behoeven te houden.
Vgl. HR 5-12-1997, RvdW 97, 249,
Er is geen goede reden af te wijken van de regel neergelegd in 22-5-1992, bij overmacht mag geen verwijt rechtens gelden. De regel voor 14- dat gedragingen van het kind alleen overmacht opleveren in geval van opzet of bewuste roekeloosheid dient niet te gelden voor alle fietsers en voetgangers ongeacht hun leeftijd.
VGL. 185 WVW Overmacht Criterium HR 4-10-1996 VR 1998, 85
Voorop staat het overmachtscriterium van HR 22-5-1992, VR 1992, 94. Er mag rechtens geen verwijt treffen. Met rechtens wordt uitgedrukt dat het niet gaat om een menselijkerwijs te maken verwijt.
75 % fout fietser voor rekening van risicoaansprakelijke ouders zonder invloed van markt advies CCA
Overledene stopte op een parkeerstrook van de Rijksweg om de hond uit te laten. Hij plaatste zijn auto schuin naar rechts zo dat de koplampen de weg beschenen. Gedaagde reed met een snelheid van 50 a 60 km per uur. Gedaagde had niet zonder meer voetgangers kunnen verwachten. K. riep door zijn eigen gedrag, sc. het plaatsen van zijn auto zoals hij deed en het achter zijn eigen lichtbundels blijven, de niet onwaarschijnlijke kans in het leven dat tegemoetkomend verkeer hem niet kon waarnemen en zelfs zou worden verblind;
Het beroep van gedaagde op overmacht slaagt. Deze omstandigheden leveren wellicht ten aanzien van anderen dan K. niet zonder meer overmacht op, doch in ieder geval wel jegens die verkeersdeelnemer die die omstandigheden in het leven heeft geroepen.
circulaire CCA m 92, 7 14+ toepassen bij 14 aanvulling CCA m 92, 10
Ten aanzien van de eigen schade volgt uit de 50% regel dat 50% van de schade van de linksafslaande fietser vergoed moet worden. Voor de schade aan derden ontstaan geldt de reflexwerking niet ten aanzien van de 50% regel en zal de fietser 75% moeten bijdragen (zonder dat deze AVP is verzekerd).
Als de aansprakelijkheid van de fietser door een AVP is gedekt is er geen reden tot het doen van een beroep op de 50% regel noch op de reflexwerking van art.185 WVW.
De 50% regel rust op billijkheid. Reflex is redelijk, Omdat fietser AVP verzekerd is verliest het billijkheidsargument aan gewicht. Gevaarzetting blijft een causale factor. 2:1 ten nadele van fietser.
Reflexwerking artikel 31 WVW; géén aansprakelijkheid van kind.
Een automobilist rijdt met matige snelheid over eenvoorrangsweg. Een fietser, een 12-jarig jongetje, staat voor een kruising stil en steekt plotseling de kruising over. De automobilist kan dan een aanrijding niet meer voorkomen. Bij de botsing ontstaat schade aan de auto. De automobilist wil deze schade verhalen en maakt een procedure bij de kantonrechter aanhangig. De kantonrechter beslist, dat art. 31 WVW bij wege van reflex op de vordering van toepassing is. Het beroep van de automobilist op overmacht wordt verworpen.
Aanrijding tussen auto en fietser door schuld van laatstgenoemde wordt de auto beschadigd. De fietser is slechts aansprakelijk voor de schade aan de auto indien de eigenaar van de auto aannemelijk maakt dat aan zijn zijde de aanrijding is te wijten aan overmacht in de zin van artikel 31 WVW.
WVW 185 6:101 BW billijkheidscorrectie 50% 100% regresnemer Saïd Hyati HR 5-12-1997, RvdW 97, 245 VR 1998, 28
Voor de vordering van een regresnemer gelden de 50 en 100% regel niet. Na de causaliteitsafweging van 6:101 BW (gedragingen en gevaarzetting) kan ook nog de billijkheidscorrectie aan de orde komen waarbij met alle relevante omstandigheden, zowel de ernst van ieders fout als de mate van verwijtbaarheid van de gedragingen aan de orde kunnen komen, en wat niet beperkt is tot uitzonderlijke omstandigheden. Die billijkheidscorrectie zal slechts tot bijstelling van beperkte omvang kunnen leiden, hetgeen naar intuïtieve inzichten kan gebeuren. Bij jonge kinderen zal daarbij rekening gehouden kunnen worden met het beperkte inzicht van het kind in de aan zijn gedragingen verbonden gevaar en het beperkte vermogen zich naar dat inzicht te gedragen.
Vgl. Marleen Timmermans HR 5-12-1997 RvdW 97, 246.
Overmacht kan gelijktijdig met de causale afweging behandeld worden.
vgl. Pierre Wilders HR 5-12-1997 RvdW 97, 247
De billijkheidscorrectie kan aan de orde komen zonder dat geoordeeld wordt dat de causaliteitsafweging uit een oogpunt van billijkheid onaanvaardbaar is. Bij de billijkheidscorrectie dient niet alleen rekening gehouden te worden met de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten maar ook met de mate van verwijtbaarheid.
De 50% en 100% (IZA Vrerink, Marbeth v. Uitregt en Ingrid Kolkman) regels gelden ter bescherming van natuurlijke personen en is gebaseerd op het billijkheidsargument, welke zijn gewicht verliest als het risico reeds door verzekering was gespreid, zoals i.c. door het ziekenfonds.
De causaliteitsweging van het weggedrag van het kind en het gevaar voor het ontstaan van de aanrijding door de wijze van rijden van het motorvoertuig dient te gebeuren naar de primaire maatstaf van art. 6:101 lid 1 BW, waarbij het niet aankomt op de mate van verwijtbaarheid van het een en ander. Naarmate een gedraging gevaarlijker is neemt de verwijtbaarheid doorgaans toe, maar noodzakelijk is dat niet. Ten aanzien van kinderen kan het geval zich voordoen dat sprake is van hoogst gevaarlijk gedrag dat aan het kind niet kan worden verweten door zijn aan de leeftijd gebonden beperkte inzicht in het aan zijn gedragingen verbonden gevaar en zijn beperkt vermogen naar dat inzicht te handelen. De beoordeling van de mate van verwijtbaarheid komt eerst aan de orde bij de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW. Niet is uitgesloten dat in gevallen als de onderhavige voor zodanige toepassing grond bestaat.
Conclusie
Regresnemers profiteren niet van 100 en 50% regel. Enerzijds moet het weggedrag van het kind gewogen worden anderzijds de wijze van rijden van het motorrijtuig, rekening houdend met de gevaarzetting.
Idem Klaverblad / IZA Friesland HR 2-6-1995, RvdW 95, 118
Personenauto krijgt klapband en komt op snelweg tot stilstand. Passagier stapt uit en tussen het portier aan de bestuurderszijde duwt hij met omstanders de auto naar de vluchtstrook. Bij deze poging is hij aangereden door een veel te snel rijdende personenauto en raakt daarbij ernstig gewondHet hof oordeelt dat de causale bijdrage van de bestuurder van de personenauto, mede gezien de grote massa van die auto, ten minste 50% bedraagt, zodat de vraag of de zogenaamde 50%-regel van toepassing is, onbeantwoord kan blijven. De billijkheidscorrectie leidt er vervolgens toe dat gezien de ernst van het letsel, de geringe verwijtbaarheid van de fout van het slachtoffer en de verzekering aan de zijde van de bestuurder, de schade geheel voor rekening van de verzekeraar komt.
De trekker met oplegger stond stil op de spoorwegovergang toen de trein er tegenaan reed.
De bestuurder had het voertuig verlaten, maar de trekker had op dat moment (nog) niet opgehouden aan het verkeer deel te nemen. De bestuurder had de trekker alleen verlaten om zich in veiligheid te brengen. Geen overmacht, geen eigen schuld.
Benadeelde krijgt klapband op A28. Hij loopt naar de vluchtstrook en weer naar zijn auto om deze weg te duwen. Zoals de rechtbank in de hiervoor bedoelde zaak en later de rechtbank Arnhem in haar uitspraak van 13 juli 2005 (NJF 2005, 424) hebben geoordeeld, is het bij beantwoording van de vraag of een persoon het motorrijtuig heeft verlaten niet de bedoeling van het slachtoffer beslissend, maar dient te worden onderzocht in welke positie het slachtoffer ten tijde van het ongeval verkeerde, zulks naar objectieve maatstaven bezien vanuit het perspectief van andere verkeersdeelnemers. Geen overmacht daarom 50%, wel eigen bijdrage. De rechtbank laat in het midden tot welke verdeling de causale weging leidt. Toepassing van de billijkheidscorrectie levert 100% op.
Bos wil zijn aanhanger loskoppelen. Dat probeert hij door heen en weer te rijden, terwijl de hulp van de keurmeester, Van der Pluijm, tijdens dat rijden de pen uit de dissel zou trekken. Toen de pen de dissel verliet, sloeg de dissel hard naar boven tegen de rechter onderarm van Van der Pluijm aan, met blijvend letsel als gevolg.
In aanmerking genomen het gevaar van het onder druk omhoog komen van de dissel had Bos Van der Pluijm daarvoor moeten waarschuwen, althans had Bos zich ervan dienen te overtuigen dat Van der Pluijm het gevaar onderkende. Het feit dat Van der Pluijm Bos aanbood hem te helpen, noch het feit dat er dagelijks bij Kloosterboer voertuigen worden aan- en losgekoppeld, brengt mee dat Bos daartoe niet gehouden was. Kloosterboer is dan ook aansprakelijk voor de schade van Van der Pluijm.
Taxi rijdt een personenauto klem. De taxichauffeur stapt uit en komt dreigend op de bestuurder van de personenauto af. Die rijdt hem aan. Art. 185 WVW van toepassing.
Passagier wil voorin gaan zitten. Auto stopt, passagier stapt uit. Terwijl hij op de rijbaan loopt aangereden door andere auto. Hij kan niet meer worden aangemerkt als een persoon die met een motorrijtuig wordt vervoerd in de zin van art. 185 WVW (HR 25 februari 2000, VR 2000, 72, NJ 2000, 331). Overmacht; passagier zonder noodzaak plotseling op de rijbaan, automobilist kon niet tijdig anders reageren dan gedaan.
Bestuurder van veegwagen heeft voertuig verlaten om aan de andere kant te kijken of hij een hek heeft beschadigd. Lopend naast het voertuig, wordt hij aangereden door een motorrijtuig.
De bestuurder kan niet als een met het motorrijtuig vervoerde persoon worden aangemerkt indien hij het motorvoertuig heeft verlaten ondanks dat dit verlaten van het voertuig rechtstreeks verband houdt met de wijze waarop hij het voertuig heeft bestuurd en weer zou gaan besturen
De strekking van art. 31 (thans art. 185) WVW is kwetsbare deelnemers in het verkeer te beschermen tegen de gevaren van het gemotoriseerde verkeer. Hiermee strookt geen ruime uitleg van het begrip: vervoerd worden.
Auto raakt bij hevige neerslag in de nacht in een slip op de autosnelweg, maar bestuurder weet auto op vluchtstrook tot stilstand te brengen. De vier inzittenden van die auto stappen uit en twee van hen lopen naar een andere auto die na eveneens een slip in de middenberm stilstaat teneinde zo nodig hulp te bieden.
De auto was bewust tijdelijk aan de verkeersstroom onttrokken. Dan kan niet worden gezegd dat het voertuig nog in beweging was als bedoeld in artikel 185 WVW en evenmin dat de bestuurder en passagiers als door een motorrijtuig vervoerd moeten worden beschouwd.
Geen overmacht omdat met gladheid moest worden gerekend. De omstandigheid dat de slachtoffers in de berm naast de vluchtstrook stonden c.q. liepen, kan niet worden aangemerkt als een hen toe te rekenen omstandigheid die heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.
Een motorrijtuig houdt op als zodanig aan het verkeer deel te nemen, wanneer het uit de normale verkeersstroom is verwijderd.
De Keyser had circa vijf seconden op de weg terwijl haar bromfiets niet meer op de weg lag. Zij was voor Michels niet als bestuurder van haar bromfiets kenbaar geweest. De overrijding van haar hield niet zodanig verband met haar optreden als bestuurder van haar bromfiets dat zij ten opzichte van Michels zou moeten worden beschouwd als een door dat motorrijtuig in beweging vervoerd persoon.
Zij moet worden aangemerkt als voetganger, haar komt in het kader van de overrijding door Michels de bescherming van artikel 31 WVW toe.
Vaststaat voorts dat gedaagde de door hem bestuurde tractor met daarachter gekoppelde kunstmeststrooier gedeeltelijk op de spoorwegovergang tot stilstand heeft gebracht teneinde het toegangshek van zijn eigendom te openen. Dit tot stilstand brengen van een motorrijtuig is niet ingegeven door het overige verkeer ter plaatse, zodat niet gesproken kan worden van een aan het verkeer deelnemen van dit motorrijtuig. Op grond van laatstgemelde constatering kan de aansprakelijkheid van gedaagde niet beoordeeld worden op de voet van art. 31 WVW. (CV: misser?)
Trambestuurder had bij voldoende oplettendheid de geparkeerde auto moeten zien. Door de auto gedeeltelijk op de trambaan te parkeren heeft de bestuurder het risico op een aanrijding vergroot. Schuldverdeling 75:25 in het nadeel van de trambestuurder. Verkeersdeelname auto kan in midden blijven.
Men blijft verkeersdeelnemer en bestuurder van een motorrijtuig in beweging ook al staat men in het kader van de gebeurlijkheden van de weg even stil.Daartegenover is men geen verkeersdeelnemer meer, als men zich uit de verkeersstroom heeft losgemaakt en men hetzij vrijwillig — bij gaan parkeren —, hetzij onvrijwillig — na een ongeval — de deelname aan het rijdende verkeer heeft opgegeven en niet meer als bestuurder van het motorrijtuig optreedt.
Paans is met de Fiat op linker weghelft in botsing gekomen met de Alfa Romeo. Terwijl Alberts aan de achterzijde van de Alfa Romeo een gevarendriehoek uit de kofferruimte haalde werd de Alfa Romeo aan de rechtervoorzijde aangereden door de Mercedes. Nu de Alfa Romeo op de rijbaan van de Schipholweg tot stilstand was gekomen en daar ter plekke nog steeds vertoefde zonder dat voor de overige verkeersdeelnemers duidelijk kenbaar was dat de Alfa Romeo niet meer aan dat verkeer deelnam, gold de Alfa Romeo ten tijde van de aanrijding met de Mercedes nog als deelnemend aan het verkeer.
Van Alberts kan niet gezegd worden dat hij zich zozeer van de Alfa Romeo had verwijderd dat hij niet meer zou gelden als een vervoerde persoon. Het ongeval is onlosmakelijk verbonden met zijn hoedanigheid van bestuurder van de Alfa Romeo.
Een motorrijtuig houdt pas dan op als zodanig aan het verkeer deel te nemen wanneer het uit de normale verkeersstroom is verwijderd. Daaronder valt niet een bromfiets die op de rijbaan tot staan is gekomen ten gevolge van een defekt zonder dat voor de overige verkeersdeelnemers duidelijk kenbaar was dat hij niet meer als bromfiets aan het verkeer deelnam.
Een wiel was van de woonwagen af gelopen. De bestuurder D'Haen haalde het circa 200 meter verder op om het weer aan te brengen. Het voertuig was niet meer te beschouwen als een motorrijtuig in beweging in de zin van het 7e lid van art 31 WVW. De bestuurder had zijn deelname aan het verkeer voor onbepaalde tijd had gestaakt. Hollandsche Lloyd is verplicht de door de botsing toegebrachte schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat de botsing is te wijten aan overmacht, waaronder begrepen schuld van de vrachtwagen bestuurder Paans.
Van een zeer jong kind van 3 jaar mag je verwachten dat een laadschop daarop een aantrekkingskracht uitoefent. Een weg in aanleg is geen weg.
Verkeersaansprakelijkheid
Het nieuwe Recht:
Een voorstel wordt in 1998 behandeld bij de Raad van State ter wijziging van het BW. In boek 8 worden artikelen ter zake opgenomen:
1203 De bezitter / houder is aansprakelijk voor dood of letsel van de ongemotoriseerde behalve bij opzet of bewuste roekeloosheid
Ook aansprakelijk voor de fiets e.d. en zaken die de ongemotoriseerde vervoert.
Niet na diefstal of geweldpleging
1204 Tevens a.s. voor gemachtigde passagier en diens bezittingen
De beperkingen van de vervoerdersaansprakelijkheid worden opgeheven
Contractuele vrijtekening is niet toegestaan.
1205 Als de bezitter / houder werkgever is van de bestuurder dan is deze aansprakelijk voor letsel of dood van de werknemer behalve opzet en bewuste roekeloosheid (Ik rij dus voortaan alleen in de auto van de zaak) Dan ook a.s. voor zaken van de werknemer
1206 Ook a.s. voor andere zaken behalve voor loslopende dieren en voor personen in een trein
1207 Bij de spiegelbeeld situatie is de ongemotoriseerde niet a.s.
Zonder dood of letsel is de ongemotoriseerde voor maximaal 50% aansprakelijk voorzover de gemotoriseerde geen andere vergoeding krijgt.
6:197 BW wordt uitgebreid. Regresnemers profiteren niet van deze risicoaansprakelijkheid. De verzekeraar die uitkeert heeft ook geen vordering op de schuldige.
Memorie van Toelichting
Met huidige op schuld gebaseerde a.s. wordt niet iedereen schadeloos gesteld.
Uit het oogpunt van slachtofferbescherming is een nieuw stelsel van schadevergoeding van verkeersslachtoffers en regresrechten nodig.
In 1961 wetsvoorstel uit oogpunt van gevaarzetting. De energie van het voertuig is niet volledig beheersbaar, het risico moet voor de gebruiker komen.
Het nieuwe stelsel moet een onderscheid in de diverse groepen verkeersdeelnemers maken.
- Niet gemotoriseerden. Ten opzichte ouder dan 14 bestaat nog geen volledige dekking, de reden is enerzijds gevaarzetting, anderzijds slachtofferbescherming;
- bestuurders / eigenaars kunnen voor zich zelf verzekeringen afsluiten;
- passagiers kunnen dat niet;
- werknemers in auto's van de baas kunnen dat niet.
E.e.a. is goed inpasbaar in de WAM .
De risicoaansprakelijkheid wordt onder de tijdelijke regeling verhaalsrechten gebracht.
De stijging van de risicopremie wordt geschat tussen 9 en 17%. Dat wordt getemperd door kostenbesparing.
De uitzondering van art. 6:173 lid 3 BW, gebrekkig motorvoertuig zal vervallen.